woensdag 30 mei 2007


Werkstuk filosofie en poëzie.

Raymond van Es.

Studentnummer 1065211.


Sein ist Sprache. Bescouwingen over een gedicht van Borges.


Voor een uitgave van de I Tjing


Het komende is even onherroepelijk

Als het onwrikbare voorbije. Er is niets

Dat niet een stille letter is

Van het eeuwige, onontcijferbare schrift

Welks boek de tijd is. Wie zijn huis

Verlaat is al teruggekeerd. Ons leven

Is het toekomstige, belopen pad.

Niets wuift ons uit. Niets laat ons achter.

Geeft het niet op. Het tuchthuis is donker,

Het strakke stramien is overal van ijzer,

Maar ergens in een bocht van je opsluiting

Is wellicht een slordigheid, een schacht.

De weg is onontkoombaar als de schicht

Maar in de spleten is God, die toekijkt.


Jorge Luis Borges


1.Inleiding.


Op deze plek wil ik een gedicht van Jorge Luis Borges bespreken; voor een uitgave van de I Tjing (para una versión del I King). Het doel is om dit gedicht te bespreken vanuit de hermeneutische filosofie. Ik zal daarbij vooral gebruik maken van het werk van Gadamer. Volgens Gadamer is de werkelijkheid, zover deze begrepen kan worden, talig (‘Sein, was verstanden werden kann, ist Sprache.’) Ik denk dat deze filosofie een vruchtbaar instrument is om de betekenis van een tekst (in dit geval een gedicht) te verhelderen. Het is misschien ook wel passend om deze filosofie toe te passen op een auteur die zich de hemel voorstelde als een oneindige bibliotheek. Voor Borges lijken taal en werkelijkheid helemaal samen te vallen. Werkelijkheid is taal. Ook de werkelijkheid zover die niet begrepen kan worden is taal. We kunnen ons een aantal vragen stellen bij dit gedicht.Wat heeft dit gedicht ons te zeggen? Hoe komen we tot een beter begrip van deze tekst? De filosofie die zich met deze vragen bezighoudt noemen we de hermeneutische filosofie. Dit is de filosofie die zich bezighoudt met het interpreteren. Interpretatie is nodig omdat de betekenis van een tekst niet altijd meteen duidelijk is. Dit geldt zeker voor complexe teksten als gedichten. Gedichten hebben geen eenduidige betekenis. Zoals Nijhoff schreef; ‘Lees maar, er staat niet wat er staat.’ G. Widdershoven zegt er het volgende over; ‘Een gedicht nodigt ons uit tot lezen, juist omdat ons niet ogenblikkelijk duidelijk is wat er staat. Het dwingt ons dieper in te gaan op de tekst, omdat we niet direct zien wat er bedoelt wordt. Omdat een gedicht voor ons niet direct duidelijk is, nodigt het ons uit er langer bij stil te staan.’ ( Widdershoven, ‘De spraakgebreken van de schaduw. Structuralisme en hermeneutiek.’) Uitgangspunt hierbij is dat een tekst betekenis heeft. Een tekst heeft een eenheid van zin. Het gaat erom deze betekenis, deze zin te achterhalen. De vooronderstelling dat een tekst een betekenis heeft zouden we met Gadamer een ‘Vorgriff der Vollkommenheit’ kunnen noemen. Aanvankelijk ging het hierbij uitsluitend om teksten, later werdt dat verbreedt tot alle levensverschijnselen.Bij Derrida lijkt de hele wereld een tekst te zijn geworden zonder sluitende interpretatie. Ik zal een aantal keren aan Derrida referen omdat ik denk dat dat het werk van Borges kan verhelderen. Bij het interpreteren van een tekst dient de tekst zelf voorop te staan en niet de auteur; ‘Doch ist das Werk jemals an sich zugänglich? Damit dies glücken könnte, wäre nötig, das werk aus allen Bezügen zu solchem, was ein anderes ist als es selbst, herauszurücken, um es allein für sich auf sich beruhen zu lassen. Aber dahin geht doch schon das eigenste Absehen des Künstlers. Das Werk soll durch ihn zu seinem reinen Insichselbststehen entlassen sein. Gerade in der großen Kunst, und von ihr allein ist hier die Rede, bleibt der Künstler gegenüber dem Werk etwas Gleichgültiges, fast wie ein im Schaffen sich selbst vernichtender Durchgang für den Hervorgang des Werkes.’1 Gadamer constateerde dat een volledig objectief begrip van een tekst niet mogelijk is. We hebben altijd een voorbegrip van een tekst. We hebben altijd vooraf bepaalde verwachtingen over de betekenis van een tekst. We lezen een telefoonboek met andere verwachtingen dan een roman. Verder lezen we een tekst vanuit onze eigen culturele, historische en persoonlijke achtergrond. Teksten worden in de loop van de geschiedenis op verschillende wijzen gelezen. Wij lezen Homerus niet op dezelfde wijze als de oude Grieken. Voor ons zijn de Homerische goden slechts verzinsels en geen levende werkelijkheid. De Grieken zullen Homerus niet hebben gelezen als een neerslag van een orale traditie, zoals wij dat doen. Deze veranderingen noemt Gadamer de ‘Wirkungsgeschichte’ van een tekst. Bij het lezen van een tekst nemen we onze persoonlijke achtergrondkennis en levenservaring mee. Een boek dat je op je twintigste niets zegt kan een openbaring zijn als je een vijftiger bent.Deze aspecten samen bepalen onze horizon. We nemen deze horizon mee naar de horizon van de tekst. Onze interpretaties zijn niet zonder meer subjectief aangezien de tekst het uitgangspunt dient te zijn. Wat je beweert over een tekst moet je kunnen verantwoorden vanuit de tekst zelf. We treden in dialoog met de tekst; er treedt een horizonsversmelting op. In dit geval met een gedicht dat in dialoog treedt met een oude Chinese tekst; de I Tjing. Ondertussen treden wij dan ook nog eens in dialoog met een gedicht dat geschreven is door een Argentijn. De Argentijnse cultuur verschilt duidelijk van de onze, hoewel minder dan de Chinese. Het gedicht is een vertaling uit het Spaans. Elke vertaling is ook een interpretatie. Mijn kennis van het Spaans is niet groot genoeg om te kunnen zeggen of deze in alle opzichten geslaagd is. Waar ik wel meen iets te kunnen zeggen zal ik dat zeker niet nalaten.


2. Iets over de I Tjing.


Eerst iets over de I Tjing. Wat voor boek is de I Tjing? De I Tjing is een Chinees orakelboek en wijsheidsboek.Vooral als wijsheidsboek is de I Tjing van belang binnen de chinese cultuur. De I Tjing geeft zelf aanknopingspunten voor een hermeneutiek; ‘De Veranderingen zijn een boek,/ Waarvan men zich niet verre mag houden./ Zijn TAU is steeds wisselend,/ Verandering, beweging zonder rust,/ Doorstromend de zes lege plaatsen;/ Zij stijgen op en vallen zonder oponthoud,/ De vasten en weken vervormen elkaar./ Men kan ze niet in een regel sluiten;/ Verandering slechts wil zich hier uiten./ Zij gaan in en uit naar vaste rhythmen./ Voorzichtigheid leren ze, buiten en binnen./ Zij tonen de zorgen, het leed, en de gronden./ Ook wie nog geen leraar heeft gevonden,/ Kome tot hen, als een kind tot zijn ouders./ Kijk eerst de woorden aan,/ Bezin je wat ze beduiden,/ Dan komen de vaste regels aan het licht./ Doch ben je niet de rechte man,/ Dan openbaart zich aan jou niet de zin.’2 Deze regels beginnen met een beschrijving van de aard van de I Tjing. De I Tjing is kennelijk een uitdrukking van de kosmos. De aard van de kosmos is verandering. De zes lege plaatsen en de vasten en weken slaan op de wijze waarop de I Tjing als orakel geraadpleegd wordt. Men maakt door bijvoorbeeld muntjes op te gooien een figuur van zes lijnen. Deze lijnen zijn ononderbroken of onderbroken. Ononderbroken lijnen zijn de vasten. Onderbroken lijnen zijn de weken. De configuratie van lijnen verwijst naar een tekst in de I Tjing die zou moeten slaan op de situatie van degene die het orakel raadpleegt. De tekst moet dan in die zin geïnterpreteerd worden. Echt hermeneutisch vindt ik vooral de laatste regels van deze tekst; ‘Kijk eerst de woorden aan, bezin je wat ze beduiden, dan komen de vaste regels aan het licht. Doch ben je niet de rechte man, dan openbaart zich aan jou niet de zin.’ Het gaat om zorgvuldig lezen om de betekenis van de tekst te achterhalen. Bij het interpreteren van teksten zal blijken dat teksten aan bepaalde regels voldoen. Een gedicht voldoet nu eenmaal aan andere regels dan een roman of een filosofische tekst. Het zijn deze regels die een gedicht tot gedicht, een roman een roman en een filosofische tekst tot een filosofische tekst maken.Een gedicht is lyrisch, een roman verhalend en een filosofische tekst is argumentatief van aard.

De I Tjing is rond 1100 v.C. geschreven en is de neerslag van een mondelinge traditie.Het heeft een belangrijke rol gespeeld in alle Chinese filosofie.Welke rol speelt de I Tjing in dit gedicht? Borges heeft het niet over de I Tjing als zodanig, maar over een uitgave van de I Tjing. Is dit van belang? Waarschijnlijk wel. In de loop der eeuwen heeft de I Tjing een aantal veranderingen ondergaan. (Opzich is dat wel passend; I Tjing betekent zoiets als Boek der Veranderingen). Bij deze veranderingen is de nadruk verschoven van de I Tjing als orakelboek naar de I Tjing als wijsheidsboek. Er zijn commentaren bij geschreven die integraal onderdeel zijn gaan uitmaken van de I Tjing. Toen de I Tjing vertaald werd in westerse talen (aanvankelijk door missionarissen) hebben verschillende mensen commentaren toegevoegd om de I Tjing uit te leggen aan een westers publiek. Vooral de uitleg van Carl Gustav Jung en Richard Wilhelm is van hoge kwaliteit. Inmiddels zien we in de New age beweging een verwording met uitgaves als de I Tjing voor managers (een dergelijke ontaarding was de Chinesen kennelijk niet vreemd. De Jin-Jang school vierde haar orgieën bij de verklaring van de I Tjing). Het nastreven van materiële welvaart of zinnelijk genot lijkt niet te stroken met de filosofische interpretatie van de I Tjing. Tegen deze achtergrond lijkt het me niet onwaarschijnlijk dat het inderdaad van belang is dat hier gesproken wordt over een uitgave (in het Spaans staat er versión; versie. Dit is nog sterker dan uitgave). van de I Tjing. De vraag om welke uitgave het gaat kan ik helaas niet beantwoorden. Ik hoop dat het gaat om een uitgave met commentaar van Jung en Wilhelm. Wat staat Borges in dit gedicht voor ogen? Wil hij commentaar geven op de I Tjing? Vormde de I Tjing slechts een aanleiding tot een gedicht? Liet Borges zich wezenlijk inspireren door de chinese filosofie?


3. Iets over de inzet van Borges werk.

Er valt iets voor te zeggen om te stellen dat zijn werk vooral over hem zelf gaat. Hij gebruikt anderen om iets over zichzelf te zeggen. Een verzamelbundel van zijn gedichten tussen 1930 en 1967 heet El otro, el mismo. Dit betekent: wat ik over anderen zeg zeg ik over me zelf. Als Borges schrijft over anderen staat dit in dienst van een zoektocht naar zich zelf. Dit wil niet zeggen dat zijn werk geen algemene geldigheid heeft. Het is eerder zo dat Borges de algemene geschiedenis als zijn eigen geschiedenis ziet. Borges inzet is dat ze er toen en toen zo over dachten en dat hij er nog steeds nog zo over denkt. Borges herkent zichzelf in de geschiedenis. Borges staat bekent als een magisch realist. Hij had een fascinatie voor mystieke tradities. Hij was onder andere gefascineert door de joodse mystiek (kabbala) en de gnosis. Hij heeft werken van kabbalistische auteurs als Gershom Scholem, Joshua Trachtenberg en Arthur Waite gelezen.Ook de Chinese traditie was hem niet onbekend, zoals wel blijkt uit het hier te bespreken gedicht. Het is wel zo dat hij deze tradities vervolgens inpaste in zijn eigen unieke universum.


4. Mijn versie van voor een uitgave van de I tjing.


Voor een uitgave van de I Tjing heeft de vorm van een sonnet. Alleen de verschillende strofen zijn niet aangegeven. Op zich is dit ook niets nieuws; Jacob Revius deed dit ook al in ‘Hy droech ons smerten’. We kunnen rustig stellen dat we hier met een, qua vorm, klassiek gedicht te maken hebben. Het rijm is in de vertaling verloren gegaan. Borges lijkt geen klassiek rijmschema te hanteren maar het rijm vrij te hanteren (Borges; abba aaaa acc aaa; klassiek; abba abba cdc dcd ).

In dit gedicht lijkt Borges uit te gaan van een bepaald idee van predestinatie. Ons lot ligt vast; Het komende is even onherroepelijk/ Als het onwrikbare voorbije. Predestinatie lijkt sowieso een probleem te zijn bij toekomstvoorspellingen, zoals je die ook ziet bij de (voorspellende) astrologie bijvoorbeeld. Het voorspellen van de toekomst lijkt uit te gaan van een deterministisch model. De vraag is wat je aan voorspellingen hebt als alles toch al vast ligt. Als uit mijn DNA profiel zou blijken dat ik in mijn leven een ernstige maar ongeneeslijke ziekte zou krijgen dan zou ik dat niet willen weten. Borges lijkt de I Tjing op een fatalistische wijze te interpreteren.

In de hierop volgende regels lijkt Borges er een opvatting over de werkelijkheid op na te houden die wel wordt toegeschreven aan denkers als Derrida. Er is niets/ Dat niet een stille letter is/ Van het eeuwige, onontcijferbare schrift/ Welks boek de tijd is. Van Derrida is de uitspraak `Il n’y a pas de hors texte’ beroemd en berucht. Bij Derrida is alles schrift; het gesproken woord is schrift, de dingen zijn schrift en ook het bewustzijn is schrift. Het gesproken woord is slechts een voorbeeld van wat een teken in het algemeen is. Er is geen natuurlijk onderscheid tussen tekens. Dingen dragen ook kenmerken van het schrift. Dingen ‘verwijzen’ volgens een bepaalde code en ze worden ‘gelezen’. Ons bewustzijn heeft ook kenmerken van het schrift Ons geheugen lijkt op een bibliotheek. Binnen de kabbala zag men de wereld als een oneindige, speculatieve tekst, waarvan de betekenis steeds verandert en onderworpen is aan een permanente verschuiving van betekenissen. We kunnen deze definitie ook toepassen op de filosofie van Derrida en Borges. We kunnen ook aan het Johannes evangelie denken’In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.’ (Johannes 1:1-2). Dit hoeft nog niet te betekenen dat we Borges een christelijk dichter zouden moeten noemen. Deze woorden van Johannes kan hij net zo goed in zijn universum opnemen als de I Tjing of de kabbala. Dit alles past binnen de traditie van de kabbala die, volgens Harold Bloom uitgaat van een ‘creative misreading’3 van teksten. Dit lijkt tegenover de hermeneutiek te staan waar men teksten juist zo goed mogelijk wil begrijpen. De tekst van Johannes past goed bij Borges. Hij heeft geschreven dat God de bijbel heeft geschreven voor de schepping. Alles was voor de schepping al vastgelegd in een boek.

Heden, verleden en toekomst lijken bij Borges een te zijn; Wie zijn huis/ Verlaat is al teruggekeerd. Ons leven/ Is het toekomstige belopen pad. Het is moeilijk om hier niet te denken aan de ‘Ewige Widerkunft des Gleichen’ van Nietzsche. Het doet denken aan Zarathoestra die voor de poort van het Ogenblik staat; ‘Zie deze poort, dwerg!- sprak ik verder: zij heeft twee gezichten. Twee wegen komen hier te zamen: die wegen liep niemand nog ten einde.

Deze lange weg terug: die duurt een eeuwigheid. En die lange weg, rechtuit – dat is een andere eeuwigheid.

Zij spreken elkander tegen, deze wegen; zij stoten elkaar recht voor het hoofd: - en hier bij deze wegpoort is het, dat zij elkander raken. De naam van de poort staat er boven geschreven: ‘ogenblik’. [...] Zie, sprak ik verder, dit ogenblik! Van deze doorrit-poort Ogenblik loopt een lange eeuwige weg terug: achter ons ligt een eeuwigheid. Moet niet wat van alle dingen lopen kán, reeds eenmaal deze weg gelopen zijn? Moet niet wat geschieden kán van alle dingen, reeds eenmaal geschied, gedaan, voorbijgelopen zijn?

En zijn niet alle dingen zó vast in elkaar verstrengeld, dat dit ogenblik alle komende dingen met zich meetrekt? En dus ook – zichzelf?

Want wat lopen kan van alle dingen: ook op deze lange weg recht vooruit – moet het nog eenmaal lopen!’(AsZ. 129). Net als bij Nietzsche lijkt dit besef als een loden last op Borges te rusten. Slechts het toeval lijkt uitkomst te bieden. Hoe is dit mogelijk als alles al vast ligt? Als, zoals bij Nietzsche, alles op precies dezelfde manier terugkomt en zich al talloze malen op dezelfde manier heeft afgespeeld, wat is dan de rol van het toeval? Bestaat het toeval dan wel? Is er dan niet slechts een schijnbaar toeval? Wat is het huis dat men verlaat? Is dat het heden? Het dagelijks leven? De plek waar men zich geborgen weet? Deze wereld? Het Zijn? Er valt wel iets voor te zeggen om te stellen dat het om het heden gaat. Je kunt terugblikken op het verleden of vooruit kijken naar de toekomst, je leeft toch altijd in het heden.

Vervolgens zegt Borges; Niets wuift ons uit. Niets laat ons achter. Borges heeft het over niets (nada) en niet over niemand (nadie). Dit niets van Borges is een personificatie zoals in Achter de wuivende duinenlijn/ Stoeien de wind en de wilde zee. (P.C. Boutens). Zou het het niets van Heidegger zijn ( ‘das Nichts Nichtet’). Het zou ook kunnen zijn dat we eigenlijk niet van onze plek komen. Als we naar de vorige regels kijken dan staat daar dat wie zijn huis verlaat al is teruggekeerd. Ben je dan wel vertrokken? Of is dit de zekerheid van de vakantieganger die weet dat hij na zijn reis weer thuis zal komen, in tegenstelling tot de zwerver die geen huis meer heeft.

Na dat Borges ons heeft gemeldt dat niet ons uitwuift en niets ons achterlaat spreekt Borges ons bemoedigend toe. Er vindt een omslag plaats in het gedicht. Dit is typerend voor een sonnet.Deze omslag vindt plaats in de eerste regel van het sextet. Dit is keurig volgens de regels van het klassieke sonnet. Geef het niet op. Het tuchthuis is donker, / Het sterke stramien is overal van ijzer ,/ Maar ergens in een bocht van je opsluiting / Is wellicht een slordigheid, een schacht./ De weg is onontkoombaar als de schicht / Maar in de spleten is God, die toekijkt. De vraag is wel hoe hoopvol het perspectief is dat Borges ons hier biedt. Het lijkt of we onze hoop moeten putten uit de ruimte die het toeval ons biedt in een door de noodzaak geregeerde wereld. Het donkere tuchthuis doet denken aan Plato die het lichaam omschreef als de kerker van de ziel’De leergierige weet inderdaad dat zijn ziel, op het ogenblik dat de wijsbegeerte zich ermee ging bemoeien, gewoonweg vastgekluisterd lag in het lichaam en eraan vastgekleefd was; zij was gedwongen de dingen te bekijken als door de tralies van een kerker, in plaats van ze doorheen haar eigen wezen’. 4

Het stramien van ijzer slaat op de tralies van het kerkerraam. Naar mijn idee slaan deze tralies ook op de lijnen uit de I Tjing. Deze lijnen geven ons lot weer en vormen in Borges idee kennelijk een ijzeren stramien. In de spleten tussen de tralies is God, die toekijkt. God is kennelijk het licht dat door de tralies naar binnen valt. Voor een gevangene suggereert dit de vrije buitenwereld die niet bereikt wordt voor hij wordt vrijgelaten. Bij Plato wordt de ziel belemmert om de waarheid te vinden door het lichaam. Het lichaam staat in de weg met allerhande lusten en behoeften. De filosoof moet zich daarom zo veel mogelijk los maken van het lichaam. De dood is in die optiek de ultieme bevrijding. ‘wezen zelf te beschouwen.' De ziel maakt zich dan geheel los van het lichaam. Borges lijkt zich aan te sluiten bij de visie van Plato. Het ijzeren stramien kan ook op de dichtkunst zelf slaan. De klassieke dichtkunst, die Borges hier hanteert, bestaat uit strakke regels. De dichter moet gebruik maken van de speelruimte die de regels hem bieden. Die speelruimte moet hem de gelegenheid geven om datgene tot uitdrukking te brengen waar het hem om gaat. God kijkt toe terwijl de dichter schept. Tegelijkertijd is de dichter God in zijn eigen werk. Ook de lezer kan God zijn die toekijkt en in het proces van het lezen het werk moet (her)scheppen. Als dit vergezocht lijkt dan moet men zich bedenken dat Borges dol was op dit soort spelletjes. In Las ruinas circulares beschrijft Borges een tovenaar die, binnen de context van zijn eigen realiteit, een man van vlees en bloed droomt. Vervolgens komt hij er achter dat ook hij slecht het voortbrengsel is van iemand die hem droomt. Droom en realiteit zijn uitwisselbaar. De werkelijkheid van de tekst en de wereld daarbuiten zijn dat ook. Ook hier is weer sprake van een invloed van de mystiek. Op de achtergrond speelt de gnosis hier een rol. De tovenaar vervult hier de rol van Demiurg. Wellicht is de God uit ons gedicht ook een Demiurg die de wereld (van het gedicht) droomt.


5. Conclusie.


Bij de bespreking van dit gedicht ben ik blijmoedig de hermeneutische cirkel ingestapt. Ik ben van het geheel van het gedicht nar de delen gegaan en heb het gedicht soms per regel besproken. Ik heb het in de context van Borges werk en filosofie gezet. Ik heb daarbij gebruik gemaakt van de hermeneutische filosofie, in het bijzonder die van van Gadamer. Ik heb ook gebruik gemaakt van de filosofie van Derrida omdat die beter aansluit bij Borges dan de filosofie van Gadamer. Gadamer zou gruwen van zoiets als een ‘creative misreading ’ terwijl dit naadloos aansluit bij Borges en Derrida. Borges probeert de teksten die hij lest naar zijn hand te zetten en op te nemen in zijn universum. Gadamer probeert teksten zo goed mogelijk te begrijpen en zijn horizon te laten versmelten met die van de tekst. Jouw horizon en die van de tekst veranderen daarmee, maar blijven toch hun eigen karakter behouden. Ik hoop Borges meer in de geest van Gadamer dan van Derrida gelezen te hebben. Het ging mij er immers om om tot een beter begrip van de tekst te komen, niet om tot een ‘creative misreading’ te komen. Al met al denk ik dat filosofie en poëzie hier tot een vruchtbare samenwerking zijn gekomen. De poëzie van Borges blijkt een diepe filosofische lading te hebben die ik door middel van de filosofie naar boven heb gehaald.


6. Literatuur.


Borges, J.L. Gedichten. Vertaling; R. Lemm, Amsterdam 1980

I Tjing, vertaling A.Hochberg- van Wallinga, Deventer 1973

Evelyn Fishburn. “Borges, Cabbala and ‘Creative Misreading’. On line. J.L.Borges Center for Studies & Documentation. Internet:20/07/01 (http://www.hum.au.dk/romansk/borges/bsol/evi1.htm).

Gadamer, H.G. Wahrheit und Methode, Tübingen 1990

Nietszhe, F. Aldus sprak Zarathoestra vertaling dr. P. Endt en H. Marsman, Amsterdam

Lodewick, H.J.M.F, Coenen, P.J.J., Smulders, A.A., literaire kunst, Den Bosch 1984

Plato, Verzameld Werk, vertaling X. de Win, Antwerpen 1980

Willemsen, M.F., Moderne filosofie- Filosofie en Poëzie,tekstbundel t.b.v. college Moderne filosofie, Faculteit der Wijsbegeerte Vrije Universiteit, 2e trimester 2001- 2002.

1 Martin Heidegger, Der Ursprung des Kunstwerkes.1960

2 I Tjing. Pagina 243

3 Evelyn Fishburn: Borges, Cabbala and “Creative Misreading”.

4 Plato, Phaedo 33e

1


Geen opmerkingen: