zaterdag 1 maart 2008

God en de goochelaar.
Der Herrgott ist raffiniert, aber nicht Böse.
Albert Einstein.


1.Inleiding.

Wat kunnen we zeggen over de religieuze ervaring? Kan een wetenschappelijke psychologie deze beschrijven of blijft ze slechts binnen het bereik van de subjectieve ervaring? Wat zeggen religieuze ervaringen over een goddelijke werkelijkheid?
Han de Wit meent dat de religieuze ervaring slechts moeizaam beschreven wordt door de gangbare psychologie. Wanneer je religieuze ervaringen recht wilt doen, dan moet je ze beschrijven vanuit de traditie zelf.
William James heeft onderzoek gedaan naar religieuze ervaringen en er verschillende gedocumenteert. Daniel Dennett heeft hallucinaties en andere bewustzijnsverschijnselen ontmaskert als hersenactiviteiten. Hoe doen we recht aan onze religieuze ervaringen? Hebben we werkelijk een ervaring van het goddelijke of zijn we een slachtoffer van de goochelaar in ons brein?
Wat betreft de vraag of een wetenschappelijke psychologie de religieuze ervaring kan beschrijven zal ik het een en ander moeten zeggen over de demarcatie tussen wetenschap en onze alledaagse ervaring . Met betrekking tot de tweede vraag zal ik in moeten gaan op de verhouding tussen subjectieve ervaring, cognitie en ontologie.
Ik denk dat de religieuze ervaring zich het best laat benaderen door een aanpak zoals de franse filosoof Paul Ricoeur voorstaat. Zijn filosofische benadering kent drie elementen; een reflectief, een descriptief en een interpretatief element. Het eerste element is volgens Ricoeur de poging van de geest om de eigen activiteit van het handelen, denken en voelen te herwinnen. Het tweede element is de fenomenologie. Hier gaat het erom terug te keren naar de dingen zelf. Het gaat er hierom hoe de dingen zich manifesteren in de ervaring zelf. Hierbij moeten alle consructies die we hebben overgeërft vanuit de geschiedenis van onze cultuur, filosofie en theologie worden losgelaten. Het gaat hier om de intentionele dimensie van het theoretische, praktische en esthetische leven. Alle bewustzijn wordt hier gezien als bewustzijn van iets. Het derde element is het hermeneutische element. De hermeneutiek gaat uit van een pluraliteit van interpretaties waarmee de menselijke ervaring gelezen kan worden.

2. William James en de goochelaar.

William James heeft beschrijvingen van verschillende religieuze ervaringen beschreven en gedocumenteert. Dit varieërt van geestverschijningen tot mystieke ervaringen. Hij haalt mensen aan die een aanwezigheid (presence) in hun kamer voelden. Meestal konden ze niets zien of horen, maar voelden ze de aanwezigheid (presence). Een goede vriend van James vertelt hoe hij ’s nachts bij de arm wordt gepakt. Hij staat op en gaat op zoek naar de indringer. De ervaring van deze aanwezigheid (presence) komt nog verschillende keren terug. Hij voelt de aanwezigheid komen en gaan, zonder dat hij ooit iets hoort of ziet. De aanwezigheid (presence) wordt als onaangenaam ervaren.
Elders beschrijft hij de ervaring van iemand die verdiept is in een boek en opeens een aanwezigheid (presence) voelt. Niet alleen is deze in de kamer, hij (of het) is ook nog eens vlak bij hem. Hij legt zijn boek neer en merkt op dat een goede vriend van hem aan de kant van zijn linker elleboog staat, maar zo ver achter hem dat hij verborgen wordt door de leunstoel. Hij draait zijn ogen zonder verder van positie te veranderen en ziet een deel van een been gehuld in een grijs-blauwe broek. Deze is semi-transparant als rook. Hierna volgt een visuele hallucinatie. Tot zover de geestverschijningen.
James beschrijft ook meer direct religieuze of mystieke ervaringen. Zo haalt hij het verhaal aan van iemand die tussen zijn dertigste steeds agnostischer en minder religieus werdt. Wel heeft hij een sterke ervaring van wat hij Het (It) noemt. Dit ziet hij als een Absolute Realiteit achter de fenomenen ( een filosoof als Kant zou dit de noumenale werkelijkheid noemen). Hij bidde nooit meer tot God en niet tot Het in een formele zin van het woord. Op een gegeven moment komt hij erachter dat zijn relatie tot Het eigenlijk dezelfde is als die van het bidden. Telkens als problemen had viel hij terug op dit fundamentele kosmische Het. Voor hem was dit een onuitputtelijke bron van kracht. Hij ontdekte dat zijn relatie tot Het een persoonlijke was toen hij het contact met Het verloren had. Voor hem is het verloren gaan van dit contact een groot verlies. De wereld lijkt nu dood en onverschillig. Deze ervaring komt overeen met die van gelovigen die contact met hun God hebben en deze verliezen.
James haalt ook een vrouw aan die ongelovig is opgevoedt maar in Duitsland door vrienden in contact komt met het christendom. Ze gaat de bijbel lezen en bidden. Dan heeft ze een ervaring van God. Zodra ze merkt dat God haar roept, roept ze; “Hier, hier ben ik, mijn Vader.” Ze vraagt wat ze moet doen. God antwoordt; “Hou van me.” Dat doet ze. God vraagt haar tot Hem te komen. Dat doet ze. Ze is vervult van extase en wordt een gelovige. Dit is een soort mystieke bekering.
James haalt ook een verhaal aan over een man die met zijn vrienden in de zwitserse alpen aan het wandelen is en daar een mystieke ervaring krijgt. Opeens voelt hij zich boven zichzelf en voelde hij de aanwezigheid van God. Hij wordt doordrongen van Zijn goedheid en Zijn macht. Hij wordt zo overweldigt door deze ervaring dat hij niets anders kan dan zijn vrienden te vragen om door te lopen en niet op hem te wachten, zodat hij even kan gaan zitten. De toestand van extase moet ongeveer vijf minuten hebben geduurt. Zijn vrienden hebben op tien minuten loopafstand op hem gewacht. Door de sterke indrukken overweldigt kon hij slechts langzaam vooruitkomen en deed hij er vijfentwintig minuten tot een half uur over om zijn vrienden weer te bereiken. In deze ervaring had God geen vorm of kleur of geur. Zijn aanwezigheid had ook geen specifieke lokalisatie. God was aanwezig als een spirtual spirit. Het is niet mogelijk om deze ervaring op een adequate wijze te beschrijven.
Veel van de door James opgeschreven verhalen zijn kenmerkend voor mystieke en andere religieuze ervaringen. De geestveschijningen lijken mij meer thuis te horen in de wereld van de paranormale verschijnselen, al is er wel een verwantschap tussen deze ervaringen en de religieuze ervaringen. Ervaringen zoals James die heeft opgetekent kom je bij zeer uiteenlopende auteurs tegen; van Teresa van Avila tot Dag Hammarskjöld. We mogen er dus wel van uit gaan dat de verhalen van James representatief zijn voor de religieuze ervaring. Of in ieder geval voor bepaalde religieuze ervaringen.
Religieuze ervaringen voldoen aan een aantal kenmerken. Wanneer we de religieuze ervaring heel ruim definiëren, dan koppelen we deze aan een bewust bezig zijn met religieuze zaken, zoals bijvoorbeeld het opzeggen van het avondgebed, het lezen van de bijbel, het deelnemen aan een processie of het bijwonen van een doopplechtigheid. Religieuze ervaring is dan de subjectieve toestand die iemand heeft die een religieuze handeling verricht. Deze omschrijving is echter te beperkt en gaat zeker niet over de ervaringen die James op het oog had. James heeft het over een dieper soort ervaring. Het gaat dan over bepaalde bijzondere momenten in het leven van een mens, die gepaard gaan met een uitzonderlijke bewustzijnstoestand. Dergelijke momenten worden gekenmerkt door een ervaring of waarneming van een diepere werkelijkheid.
Glock en Stark (1965) delen de religieuze ervaring in in vier categoriën. Criterium is de intensiteit van het contact met het bovennatuurlijke. Ervaringen kunnen confirming, responsive, ecstatic of revelational zijn. Bij ervaringen die confirming zijn gaat het om een diffuus of een specifiek gewaarworden van de aanwezigheid van het goddelijke, met name bij belangrijke levensmomenten als geboorte, huwelijk en dood. Bij responsive ervaringen ervaart men een ingijpen van God in het eigen leven. Dit kan zowel positief als negatief uitpakken. De redding door God versus Gods straffende hand. Als er sprake is van een contact met God dat wordt beleeft als een persoonlijke affectieve (liefdes)band, dan noemen we deze ervaring ecstatic. Bij de ervaringen die men revelational zou kunnen noemen ervaart men zich een vertrouweling van God, die in al dan niet geheime boodschappen opdrachten geeft, gericht op vervolmaking van Zijn werk op aarde. Wanneer we deze indeling op de ervaringen toepast zoals die beschreven zijn door James, dan zou je kunnen zeggen dat de man met zij ervaringen van Het confirming ervaringen had, de dame met haar bekeringservaring in Duitsland een revelational ervaring had, en dat de man in de bergen ecstatic ervaring had. De geestverschijningen vallen buiten deze indeling.
Van der Lans (1978) gebruikt een andere indeling. Hij onderscheidt: a) het object van de ervaring (daar waar de religieuze ervaring op gericht is), b) de affectieve, emotionele aspecten en c) de cognitieve aspecten van de ervaring. Het object van de religieuze ervaring kan variëren van een welomschreven God, via een vaag omschreven transcendentie (‘het goddelijke’, ’de geheel andere’, ‘het numineuze’, ‘kosmische kracht’), tot een diepte-dimensie van de immanente werkelijkheid. In dit laatste geval is er sprake van de diepte en zijnsrijkdom van de gewone dingen. Meestal ontgaat deze dimensie ons. Misschien is het de dimensie waar Heidegger het over had als hij het had over een ‘Lichtung des Seins’. De vrouw die haar bekeringservaring had in Duitsland had een ervaring van een welomschreven God. De man die zijn ervaringen had met Het had een ervaring die je zou kunnen omschrijven als een ervaring van een vaag omschreven transcendentie, hoewel je ook zou kunnen denken aan de ervaring van de diepte-dimensie van de immanente werkelijkheid. Hij omschrijft Het in ieder geval in immanente termen. De man in de bergen heeft een ervaring van God als een vaag omschreven transcendentie. Het onderscheid tussen deze twee categorieën is niet altijd duidelijk te maken. Zeker niet op grond van de voorbeelden van James. Waar het gaat om de diepte-dimensie van de immanente werkelijkheid is het daarom misschien handig om naar een andere beschrijving te verwijzen.
De Engelse schrijver Aldous Huxley heeft vanaf de de jaren vijftig regelmatig geëxperimenteert met psychotrope middelen zoals mescaline en LSD. Het gebruik van deze middelen leidde bij hem tot religieuze ervaringen. Wanneer de experimentator (hij deed zijn experimenten in samenwerking met een psychiater) hem tijdens een experiment met mescaline vraagt of hij de ervaring aangenaam of onaangenaam vindt, kan Huxley alleen maar zeggen: ‘het is’. ( Dit natuurlijk denken aan ons Het bij James). Men moet dit niet verwarren met een (platonische) abstractie. Zijn is niet te onderscheiden van worden. Huxley ziet ‘bloemen stralen vanuit hun eigen licht.’ Ze zijn geladen met een onuitsprekelijke betekenis. Ze drukken uit dat ze zijn. Ze zijn een vergankelijkheid die toch eeuwig leven is. De onuitsprekelijke en toch vanzelfsprekende paradoxen van de goddelijke oorsprong van al het zijnde wordt zo duidelijk voor Huxley. Het gebruik van stoffen als mescaline heeft de levensbeschouwing van Huxley diepgaand beïnvloedt. Na dat hij deze ervaringen met mescaline had, zag hij deze goddelijke oorsprong ook zonder drugs te nemen. Het lijkt mij dat zijn ervaringen een goed voorbeeld zijn van de ervaring van de diepte-dimensie van de immanente werkelijkheid.
Over het cognitieve aspect kan ik hier ook kort zijn. Emoties hebben altijd ook een cognitief aspect. Ze gaan gepaard met een waarneming van bijzondere (veronderstelde!) hoedanigheden van de werkelijkheid. De werkelijkheid krijgt er een betekenisdimensie bij.
Over het affectieve aspect van de religieuze ervaring wil ik hier niet al teveel zeggen. Dit aspect valt enigzins buiten mijn onderwerp, bovendien heb ik alleen positieve ervaringen als voorbeeld genomen. Laat ik me beperken door op te merken dat er ook negatieve gevoelens aan verbonden kunnnen zijn, maar dat-om met Peter Sloterdijk te spreken- een God waar men niet ook voor kan huiveren een waardeloze God is.
Wat zeggen dergelijke ervaringen ons nu? Hoe verhouden ze zich tot de werkelijkheid? Beleven we echt iets van een goddelijke werkelijkheid of bedriegt ons brein ons? De amerikaanse filossoof Daniel Dennett heeft zich intensief met hersenonderzoek en bewustzijnsverschijnselen bezig gehouden. Veel van de beschreven religieuze ervaringen omvatten kenmerken van wat men hallucinaties zou kunnen noemen. Hallucinaties zijn uitkomsten van de werking van ons brein; ze zijn geen weerspiegeling van de werkelijkheid.
Dennett schrijft een aantal behartigingswaardige dingen over hallucinaties. Als we hallicuneren zijn we volgens Dennett slachtoffer van een goochelaar in ons brein. Hoe gaat een goochelaar te werk? Een goochelaar doet ons geloven in datgene waar hij ons in wil doen geloven door onze aandacht op iets anders te richten. Onze aandacht dient afgeleid te worden van datgene waar de goochelaar mee bezig is; zijn truc. Een mooi voorbeeld gaf Hans Kazan, die voor het VPRO programma Noorderlicht iemand tegen zijn hand liet blazen om een propje weg te toveren, terwijl hij met zijn andere hand een propje weggooide. De persoon die tegen zijn hand blaast ziet dit niet, omdat de aandacht is gefocused op de hand waar tegen geblazen wordt.
Hallucinaties werken op een vergelijkbare manier. Onze hersenen houden ons dan voor de gek. Hallucinaties kunnen nooit hetzelfde realiteitsgehalte hebben als een echte ervaring. Hallucinaties zijn nooit zo gedetailleerd als de echte ervaring. Bij een echte ervaring zijn alle zintuigen betrokken. Willen onze hersenen dit simuleren dan is dit dermate gecompliceert dat ze dit niet aankunnen. Ze krijgen dan simpelweg te veel informatie te verwerken. In de zeventiende eeuw beschreef de filosoof Descartes een interessant gedachtenexperiment. Hij stelde voor dat we in een stoel gingen zitten en alles zouden wegdenken waar we aan kunnen twijfelen. Wat blijft er dan nog over? Zou alles wat we waarnemen geen gezichtsbedrog kunnen zijn? Onze gewaarwordingen bedriegen ons maar al te vaak, al lijken ze nog zo betrouwbaar te zijn. Alles kan bedrog zijn. Hoe weten we zeker dat we niet dromen? Zelfs waar het gaat om de zekerheden van de wiskunde kunnen we bedrogen worden door een kwaadaardige demon. Maar als je twijfelt, dan moet er toch iemand zijn die twijfelt. Daar vinden we dan het fundament van zekerheid. Om te twijfelen moet er een subject zijn dat twijfelt. Hier vinden we het befaamde cogito ergo sum. Ik denk dus ik ben.
Als we mensen als Dennett mogen geloven gaat dit niet helemaal op. We kunnen niet de hele werkelijkheid bij elkaar hallucineren. Stel je voor dat je een brein in een vat bent. Je hele werkelijkheidsbeleving wordt veroorzaakt door de juiste hersengedeelten op het juiste moment te prikkelen. Stel je voor dat je op het strand ligt. Je ligt lekker in de zon te bakken en woelt af en toe met je vingers door het zand. Heb je enig idee hoeveel alleen deze ene handeling al vergt waar het gaat om informatieverwerking? Stel je nu voor dat je wilt opstaan en over het strand wilt gaan lopen. Hoeveel informatie uit de buitenwereld zou er dan verwerkt moeten worden? Er moet van alles verwerkt worden; van de zon op je huid tot het hete zand onder je voeten en de mensen op het strand en de geur van de friettent. Dit is meer dan een computerprogramma of zelfs je hersenen kunnen simuleren. Sartre stelde al dat je je best het Parthenon kunt voorstellen, maar dat je nooit in je verbeelding de zuilen van het Partthenon kunt tellen. We kunnen uit ons zelf nooit zulke gedetailleerde informatie genereren.
Een bekend voorbeeld waarbij onze zintuigen (of liever onze hersenen) ons bedriegen is de fantoompijn. We voelen dan pijn in een lichaamsdeel dat we niet meer bezitten. Het hersengedeelte dat een representatie bevat van het betrefffende ledemaat blijft dan actief terwijl dit lichaamsdeel niet meer aanwezig is. Deze representatie kan ook geprojecteert worden op andere lichaamsdelen. Er zijn proeven gedaan waarbij een patiënt met een wattenstaafje op de wang werdt gekriebelt waarbij deze dan jeuk had aan zijn fantoomduim. Hallucinaties, zoals fantoomledematen, zijn relatief zwak. Ze bestaan, in dit geval, uit ongeordende pijnen en kriebels in één zintuigelijke modaliteit. Je kunt je fantoomvoet niet zien, horen of ruiken.
Volgens Dennett heeft het geen zin om te letten op relaties tussen sterkte en frequentie of tussen sterkte en geloofwaardigheid (zoals in de traditionele literatuur nogal eens gebeurt). We moeten letten op andere kenmerken zoals passiviteit. Mensen die hallicuneren maken nogal eens melding van een ongebruikelijke passiviteit tijdens de hallicunatie. Volgens Dennett doen ze meestal ‘niets anders dan toekijken en zich verbazen’. ‘Meestal doen ze geen enkele moeite om iets te onderzoeken of in twijfel te trekken en ondernemen ze geen enkele stap om in contact te treden met de verschijningen.’
Passiviteit is slechts één van de manieren waarop relatief sterke hallucinaties kunnen voortduren. De illusionist in ons brein kan erop rekenen dat we bij onze exploraties bepaalde routes zullen volgen. De passiviteit laat zich dan omschrijven als de nulroute. Wanneer de exploratieroute te voorspellen valt, hoeft de goochelaar zich alleen te richten op de richting waarin je zult kijken. Denk aan Hans Kazan met zijn propjes. Het verschil is hier dat Hans Kazan de richting van de aandacht bepaalt, terwijl bij hallucinaties degene die hallucineert bepaalt wat de illusionist zal gaan doen.
Een aantal aspecten van de religieuze ervaring valt zeker in de termen die Dennett gebruikt voor hallucinateis te beschrijven. Dit geldt zeker voor niet direct religieuze ervaringen zoals geestverschijningen. Bij het verhaal van de man die in zijn stoel zat te lezen en zijn vriend zag verschijnen vallen er wat dat betreft een aantal dingen op; de man verkeerde in een toestand van passiviteit. Hij draaide alleen met zijn ogen om te zien wat zich achter hem bevondt. Hij zag de broekspijp van zijn vriend, maar dit slechts wazig. Hierna zou dan de sterke hallucinatie beginnen. James rapporteert hier verder niet over. De passiviteit en de vaagheid van het visuele beeld wijzen er op dat de illusionist in het brein deze man hier te grazen heeft genomen. Daarna begon de sterke hallucinatie, wat er op wijst dat er toen een cascade aan neurale activiteit op gang was gekomen. We hoeven ons hier niet af te vragen of die vriend of zij geest zich echt in deze kamer bevonden; alles speelde zich af in het hoofd van deze man.
En als we kijken naar de religieuze ervaringen in de meer strikte zin van het woord? Daar lijkt niet altijd sprake te zijn van hallucinaties. De man met de Het ervaring zal zeker geen last hebben gehad van hallucinaties. Volgens Dennett zou hij waarschijnlik wel lijden aan andere vormen van zelfbedrog. De man had gewoon een basisgevoel dat hij later is kwijt geraakt; een gevoel thuis te zijn in het universum (At Home In The Universe zoals een geweldige boektitel van Stuart Kaufmann luidt). De man die in de bergen een ervaring van het goddelijke kreeg lijkt me een randgeval. Een aantal aspecten vallen wel op. Ten eerste is er het plotselinge karakter en de intensiteit van de ervaring; ten tweede het sterke gevoel van een aanwezigheid; en ten slotte het onzintuigelijke van deze ervaring. Dit zou kunnen wijzen op een geestelijke crisis met enige kenmerken van een hallucinatie. De plotselinge bekering heeft het duidelijkst pathologische kenmerken. Religieuze wanen zijn een kenmerk van pychoses. Vooral de religieuze ervaringen die omschreven kunnen worden als ‘revelational’ lijken op ervaringen die men in een pschychose kan hebben. In een psychose horen mensen stemmen en krijgen ze opdrachten. Vaak denken ze dat ze een speciale opdracht van God hebben of door de duivel bezeten zijn. De meeste hallucinaties tijdens een psychose zijn auditief. Het is opvallend dat deze mevrouw kennelijk de stem van God meende te horen.
Bij deze religieuze ervaringen is verder opvallend dat ze zich nogal eens voordoen in uitzonderlijke situaties. Bij een van de geestverschijningen is dit helemaal sterk het geval. Het verhaal waarbij een man ’s nachts bij de arm wordt gegrepen door een verschijning speelde zich af in de sluimertoestand tussen waken en slapen. Ons bewustzijn is dan niet meer zo alert en we zijn in wezen al ingestelt op de slaap. Juist in zo’n toestand zijn we bevattelijk voor verschijnselen als hallucinaties. In andere gevallen gaat het om mensen die kennelijk in een proces van rouwverwerking zitten (het geval waarin een man zijn vriend meende te zien). Ik weet uit eigen ervaring dat je in dit soort gevallen bevattelijk bent voor de gedachte dat de overledene nog onder ons is. Zelf ben ik een paar jaar geleden een vriend verloren door zelfdoding. Er zijn momenten (geweest) dat ik zijn stem meende te horen, dat ik hem hoorde lachen, zo luid en duidelijk dat het leek alsof hij naast mij stond. In andere gevallen bevondt de desbetreffende persooen zich in de bergen of in een vreemde situatie in een vreemd land. Allemaal toestanden waarin je uit je gewone manier van doen bent. Waarschijnlijk ben je dan bevattelijker voor hallucinaties of andere buitengewone ervaringen. Je zou je je bijna gaan afvragen of er ook mensen zijn die religieuze ervaringen krijgen tijdens een doodgewone saaie werkdag op kantoor. Alleen de man met de Het ervaring lijkt een uitzondering te zijn. Bij hem gaat het meer om een constant basisgevoel waar hij altijd op kan terugvallen. Verder zijn religieuze ervaringen altijd gekleurd door de traditie waarin degene die deze ervaringen is opgegroeid. Iemand die in een christelijke cultuur opgroeit zal zijn of haar religieuze ervaringen als christelijk beleven, iemand die in een islamitische cultuur opgroeit zal dit eerder op een islamitische manier doen. Iemand die in geen enkele geloofstraditie opgroeit zal moeite hebben om zijn of haar ervaringen als religieus te duiden Zijn religieuze ervaringen dan pathologisch van aard? Zijn ze willekeurig? We zullen zien.

3 Han de Wit in eerste en derde persoon.

Volgens Han de Wit is de westerse psychologie niet de meest geëigende methode om vat te krijgen op de religieuze ervaring. Binnen de westerse psychologie worden alle bewustzijnsverschijnselen, inclusief de religieuze ervaring, benadert vanuit een derde persoonsperspectief. De psychologie neemt, in de woorden van Dennett, ‘de objectieve, materialistische, derdepersoonswereld van de natuurwetenschappen’ als uitgangspunt. Han de Wit meent dat we daar waar het gaat om religieuze ervaringen we beter een eerste persoonsperspectief als uitgangspunt kunnen nemen. Dit zou beter recht doen aan de religieuze ervaring en de contemplatieve tradities.
In een onderzoek in de derde persoon wordt een ander mens dan de onderzoeker zelf door de onderzoeker bestudeert als een object. Dit moet ook als we als uitgangspunt nemen dat alleen die verschijnselen zich tot wetenschappelijk onderzoek lenen die voor alle onderzoekers gelijkelijk toegankelijk zijn. Wat wordt onderzocht is vooral het gedrag van mensen, waaronder het verbale gedrag. Tegenwoordig wordt er ook veel onderzoek gedaan naar hersenactiviteiten (PET-scans en dergelijke).
Daarnaast is er nog een heel gebied van de subjectieve ervaring dat zich niet laat benaderen met een derde persoonsbenadering. Han de Wit noemt dat het domein van de mentale verschijnselen. Dat domein is alleen voor mij direct toegankelijk. Onderzoek in de eerste persoon is zelfonderzoek. Je kunt alleen zelf weten wat er omgaat in je geest. Je kunt niet zien wat er in een ander omgaat. In het onderzoek in de eerste persoon staat de eigen belevingswereld centraal. De eigen belevingswereld is object van zelfobservatie en zelfonderzoek.
De eerste persoon staat ook centraal in de contemplatieve tradities. Ze bezitten instructies om deze eerste persoonsvorm van onderzoek op een betrouwbare en grondige wijze uit te voeren. Ze bezitten een eerste persoonsmethodologie.
Introspectie heeft binnen de wetenschappelijke psychologie een slecht naam. Wat we van anderen vernemen via de taal, maar dat is niet altijd een betrouwbare bron van kennis. Wat de Wit over het hoofd ziet is dat introspectie ook niet altijd een betrouwbare bron van kennis is voor ons zelf. De geschiedenis van de neurologie barst van de verhalen waaruit zonneklaar blijkt dat zelfobservatie bij patiënten met een neurologische aandoening geen betrouwbare bron van kennis is.
Patiënten die een beroerte hebben gehad en halfzijdig verlamt zijn lijden vaak aan een verschijnsel dat men wel neglect noemt. Een neglectpatiënt merkt niet meer op wat er aan één kant van de wereld gebeurt. Ze merken de verlamde helft van hun lichaam niet op. Steve, een neglectpatiënt verteld er het volgende over; ‘In mijn geest was ik mij volledig bewust van alle delen van mijn lichaam aan de rechterkant. De linkerkant bestond gewoon niet! Misschien denkt u dat ik overdrijf. Iemand die naar mij kijkt ziet iemand met ledematen die weliswaar verlamd zijn, maar die er nog steeds zijn en duidelijk vastzitten aan mijn lichaam.’ (Ramachandran & Blakesee, 1998). Mensen met neglect kunnen bij het scheren de helft van hun gezicht negeren. Als je ze een bloem laat tekenen dan tekenen ze maar de halve bloem. Gelukkig verdwijnt het verschijnsel meestal een paar weken na de beroerte. Het verschijnsel is natuurlijk wel een hindernis bij revalidatie. Een neglectpatiënt komt niet ver met zelfkennis en zelfobservatie. De introspectie laat hem in de steek waar het gaat om zijn lichaamsbeeld en het inzicht in zijn problematiek. De neuroloog, de fysiotherapeut, de verpleegsters en de familie en vrienden aan het ziekbed hebben een beter zicht op wat er met de patiënt aan de hand is dan de patiënt zelf. Als je in zo’n geval afgaat op je zelfinzicht dan zal je waarschijnlijk niet goed revalideren. Je kunt dan beter vertrouwen op een buitenstaander als de fysiotherapeut.
Er zijn ook alledaagse, niet-pathologische voorbeelden te verzinnen waaruit blijkt dat introspectie lang niet altijd een betroubar bron van kennis is. Een berucht voorbeeld is het geheugen. Ons geheugen is onbetrouwbaar. We vergeten dingen die gebeurt zijn en herinneren ons dingen die niet gebeurt zijn. De verhalen over mensen die menen in hun jeugd seksueel te zijn misbruikt zijn berucht. De ‘herinneringen’ zijn vaak aangepraat door een therapeut. Vele ouders in de Verenigde Staten zijn hier het slachtoffer van. Net als de zogenaamd misbruikte kinderen zelf natuurlijk. De herinneringen zijn net zo echt als die van echte gebeurtenissen. Ook op een onschuldig niveau hebben we te maken met valse herinneringen. Stel dat je over strrat loopt en je ziet een vrouw joggen. Stel dat je net op dat moment denkt an een vrouw die je eerder zag en die een dril droeg. Wanneer iemand je een minuut of zo iets later zou vragen de joggende vrouw te beschrijven dan zou je haar waarschijnlijk foutief beschrijven als brildragend. Het is lastig om jezelf te kennen. Waarom zou er trouwens slechts sprake zijn van één zelf? Waarom zouden er geen meerdere zelven zijn? We kunnen denk ik rustig stellen dat introspectie problematischer is dan Han de Wit ons wil doen geloven. Desalniettemin blijft introspectie een belangrijke bron van inzicht, zij het een met beperkingen.
Ik denk dat als je, zoals Han de Wit, onze ervaring wilt verhelderen door ons bewustzijn en denken te transformeren je niet om introspectie heen kunt. In contemplatieve tradities staat het cultiveren van wat we zouden kunnen aanduiden met termen als oplettendheid, waakzaamheid, wakkerheid of ook wel bewustzijn centraal. De Vietnames zenmeester Thich Nhat Hanh spreekt wel van mindfullness. Dit heeft betrekking op disciplines als meditatie, contemplatie en gebed, maar strekt zich uiteindelijk uit tot alle activiteiten, tot het hele leven. De stichting die hie in Nederland activiteiten organiseert in de traditie van Thich Nhat Hanh heet niet voor niets Leven in Aandacht. Het doen van de afwas kan al een oefening zijn in aandacht (mindfullness). Thich Nhat Hanh vertelt ergens een anekdote over een Amerikaanse vriend van hem waarmee hij allerlei plannen bespreekt. Ze zaten onder een boom een mandarijn te eten. De Amerikaanse vriend wordt steeds enthousiaster over hun plannen. Hij vergat letterlijk wat hij op dat moment aan het doen was. Hij stopte een stuk mandarijn in zijn mond en nog voordat hij begonnen was met kauwen, had hij het volgende stukje al klaar om in zijn mond te stoppen. Thich Nhat Hanh hoefde enkel te zeggen: ‘Je moet eerst het stukje mandarijn opeten dat je al in je mond hebt’ om hem te doen beseffen war hij aan het doen was. Volgens Thich Nhat Hanh was het net of zijn vriend geen mandarijn aan het eten was.’Als hij al íets zat te eten, dan waren het toekomstplannen.’ (Thich Nhat Hanh, 200). Het doet denken aan een Sjef van Oekelstrip waarin deze verstrooid een kopje koffie opdrinkt en dan verbaast in het lege kopje kijkt, om vervolgens de ober te roepen; ‘Ach, ober, zoudt u mij een nieuw kopje koffie kunnen bezorgen? Ik heb mijn koffie zojuist per ongeluk opgedronken, ziet u?’.
Contemplatieve methoden worden bepaalt door de innerlijke functie die ze voor de beoefenaar hebben en niet door de uiterlijke vorm. Het gaat om mentale handelingen en die zij vanaf de buitenkant niet zichtbaar.
Kennis van anderen is zeker mogelijk vanuit zelfkennis. Elk mens heeft naast specifieke ook algemeen menselijke kenmerken. We kennen over het algemeen een aantal emoties en dergelijke die bij iedereen voorkomen. Op die manier verkrijgen we een indirecte kennis over anderen. We bezien de ander als onszelf. De directe en indirecte kennis van onszelf en van anderen vormt de basis van ons mensbeeld. De manier waarop we onszelf ervaren en de manier waarop we anderen ervaren verschillen fundamenteel van elkaar waardoor deze leiden tot totaal verschillende mensbeelden. We kennen anderen nooit zoals we onszelf kennen ( wat niet altijd wil zeggen dat we onszelf beter kennen). We kunnen er wel vanuit gaan dar anderen een gedachtenwereld hebben zoals wij zelf, maar die kunnen wij nooit ervaren (in de filosofie is dit het ‘other-minds-problem’).
Ons mensbeeld is een belangrijke factor in onze levenshouding. Binnen de contemplatieve tradities wordt dit mensbeeld constant ondervraagt. Hoe reëel is ons mensbeeld? Ons mensbeeld verteld ons iets over onszelf, over de plaats die wij anderen geven in onze gedachtenwereld en ons gevoelsleven. Dit zou belangrijker zijn dan de zogenaamde ‘juistheid’ van een mensbeeld. Uitspraken als dat de mens van nature goed is of dat de mens naar het evenbeeld van God geschapen is zijn niet zozeer beweringen aslwel een oproep aan onszelf. Dergelijke uitspraken kunnen ons een ander perspectief bieden op de mens. We kunnen leren om de ander te beleven zoals we ons zelf beleven; (meer) vanuit de eerste persoon. We kunnen op die manier een gevoel van verbondenheid en mededogen met anderen ontwikkelen. Om dit te bereiken zijn contemplatieve disciplines noodzakelijk.

4. Over vleermuizen en subjecten.

Het onderscheid dat Han de Wit maakt tussen een eerste en een derde persoonsperspectief is niet nieuw. We kunnen dit terug vinden in een beroemd artikel van de Amerikaanse filosoof Thomas Nagel, dit artikel heet ‘What It’s Like To Be A Bat?’ (1974). Wat is het om een vleermuis te zijn? Nagel vraagt zich in dit artikel af of we er ooit achter kunnen komen wat het is om een vleermuis te zijn. Het bewustzijn van een vleermuis dient hier als voorbeeld voor elk bewustzijn anders dan ons eigen bewustzijn. Een vleermuis is een beest dat als zoogdier relatief dicht bij ons staat, maar toch fundamenteel van ons verschilt door een volkomen andere levenswijze en een volkomen ander waarnemingssysteem (echolocatie). We kunnen van alles aan een vleermuis bestuderen. We kunnen de anatomie bestuderen, het leefpatroon, het voedselpatroon, we kunnen begrijpen dat echolocatie werkt als een sonarsysteem, maar dan weten we nog niet wat het is om een vleermuis te zijn. We zullen de vleermius nooit begrijpen als we de bewuste ervaring buiten beschouwing laten. Bewuste ervaring is een verschijnsel dat zich op vele niveaus van het dierlijke leven afspeelt, al is het volgens Nagel heel moeilijk te zeggen wat als bewijs hiervan geldt. Vleermuizen hebben dus ervaringen. De ervaringen van een vleermuis zijn de essentie van wat het is om een vleermuis te zijn.
Voor ons is het moeilijk om ons voor te stellen hoe het is om een vleermuis te zijn. Sonar laat zich met geen enkele van onze zintuigen vergelijken. Volgens Nagel is het dan de vraag of er een methode is waarmee we ons eigen geval kunnen extrapoleren naar dat van de vleermuis, en als dat niet kan welke andere methoden er zijn om het te begrijpen.
‘Onze eigen ervaring verschaft ons de basis voor onze verbeelding, die dan ook beperkt is. Het zal niet helpen als je je voorstelt dat je een vlies onder je armen hebt waardoor je rond kunt vliegen in de schemering en het ochtendgloren om met je mond insecten te vangen; dat je een zeer slecht gezichtsvermogen hebt en de wereld om je heen waarneemt met behulp van een systeem van terugkaatsende hoog-frequente geluidssignalen; en dat je de dag ondersteboven aan één poot hangend doorbrengt op een zolder. Voor zover ik me dat kan voorstellen (en erg ver is dat niet), kom ik alleen maar te weten wat het voor mij zou zijn om me te gedragen als een vleermuis. Maar dat is de vraag niet, ik wil weten wat het voor een vleermuis is om een vleermuis te zijn. Als ik me dat echter probeer voor te stellen, word ik beperkt door de mogelijkheden van mijn eigen geest, en die mogelijkheden zijn ontoereikend. Het lukt me niet door me voor te stellen dat er iets aan mijn ervaring wordt toegevoegd, of door me voor te stellen dat er geleidelijk segmenten van afgetrokken worden, of door me voor te stellen dat er een combinatie van toevoegingen, aftrekkingen en veranderingen plaatsvindt.’ (Nagel, 1974).
In dit uitvoerige citaat bespreekt Nagel de mogelijkheden en beperkingen met betrekking tot begrijpen van de subjectiviteit van vleermuizen. Vleermuizen zijn dusdanig anders van aard dan de mens dat we nooit de ervaringen van een vleermuis kunnen hebben. Om deze ervaringen te hebben, zouden we onze neurofysiologische sructuur zodanig moeten verandern dat we niets menselijks meer zouden hebben. De ervaringen van een vleermuis hebben specifiek subjectief karakter dat ons voorstellingsvermogen te boven gaat. Wie dat wil ontkennen moet zich maar eens voorstellen hoe het is als marsmannetjes ( enig intelligent buitenaards wezen dat voldoende van ons verschilt) zich probeert voor te stellen hoe het is om ons te zijn. Ze zouden zich vergissen als ze zouden menen dat het niet iets specifieks is om ons te zijn. Wij weten dat ze ongelijk zouden hebben, want wij weten wat het is om ons te zijn. We kunnen misschien nooit helemaal adequaat omschrijven wat het is om ons te zijn, maar we weten dat er iets unieks en specifieks is aan onze ervaring. Een vleermuis is voor ons even onbegrijpelijk als wij voor een marsmannetje zijn. Waar het om mensen gaat kunnen we zeggen dat we elkaar tot op zekere hoogte kunnen begrijpen omdat we het zelfde type ervaringen hebben. We kunnen fenomenologische wijze tot op zekere hoogte aan anderen toeschrijven. Dit toeschrijven heeft echter ook een subjectief karakter, in die zin dat alleen lukt als je gezichtspunt voldoende overeenkomt met het onderwerp waar je iets aan toeschrijft om diens gezichtpunt over te nemen. Om als het ware zowel vanuit de derde als de eerste persoon te begrijpen. Naarmate degene die ervaart, meer van jou verschilt, zul je minder kans van slagen hebben. We hebben het relevante gezichtspunt om onze eigen ervaringen te begrijpen. We hebben dat niet voor een ander. Ons gezichtspunt is het enig relevante om onze ervaringsfeiten te begrijpen. Vanuit een derde persoonsstandpunt lukt dat niet. Een analyse vanuit een derde persoonstandpunt zal onze ervaring nooit kunnen verhelderen. Om Nagel aan te halen:’als in een analyse iets ontbreekt, mankeert er iets aan de probleemstelling.’
De analyse van Nagel sluit goed aan bij het werk van de Wit, maar voegt daar nog het een en ander aan toe. Vanuit Nagel valt beter te begijpen waarom we sommige (religieuze) ervaringen beter kunnen begrijpen dan anderen. Sommige ervaringen liggen nu eenmaal dichter bij onze eigen ervaringen dan anderen. Dit idee van afstand en nabijheid brengt een nadere nuance aan in het verhaal van de Wit.
Vanuit Nagel kan ik ook iets zeggen over psychologie en wetenschap. Als Han de Wit gelijk heeft en de westerse wetenschappelijke psychologie geen recht doet aan onze subjectieve ervaringen, dan deugt ze niet als wetenschap. Nogmaals:’als in een analyse iets ontbreekt, mankeert er iets aan de probleemstelling’. Ik denk dat het niet waar is dat onze wetenschappelijke psychologie helemaal niets kan zeggen over onze subjectieve ervaringen. Ze kan proefpersonen ondervragen, ze kan mensen laten rapporteren wat ze denken en voelen. De psycholoog zal onze ervaringen natuurlijk nooit zien vanuit ons perspectief, maar dat geldt voor alle mensen. De psycholoog moet nooit de vergissing maken te denken dat datgene dat zich leent voor onderzoek het enige is dat bestaat. Onze ervaringen maken deel uit van de wereld, ook al zou er geen enkele wetenschappelijke methode zijn om dat vast te stellen. De taak van de wetenschap is echter zoveel mogelijk te verklaren wat zich voordoet in de wereld, en zou moeten proberen om recht te doen aan onze subjectieve ervaringen.
Han de Wit doet een voorstel tot een contemplatieve psychologie. Dit is een beschrijving van een zeer wardevolle sprituele weg zoals deze in verschillende vormen in verschillende tradities bestaat, maar het is geen wetenschap. Daartoe ontbreekt de objectiviteit. Misschien bedoelt Han de Wit ook geen wetenschap te bedrijven, maar dan is de term psychologie verwarrend.

5. Slot.

Tot slot wil ik nu het voorafgaande in een kader plaatsen. We kunnen de religiueze ervaring vanuit drie invalshoeken begrijpen. Deze invalshoeken worden beschreven door de franse filosoof Paul Ricoeur. De invalshoeken zijn de reflexieve, de descriptieve en de interpretatieve invalshoek.
Bij de reflexieve gaat het om het begrijpen van de geest, ons denken, handelen en voelen, vanuit de activteiten van de geest zelf. Op welke manier kan dat? Kan dit op een wetenschappelijke wijze of is daar een andere methode voor nodig? Han de Wit levert hiertoe een belangrijke bijdrage met zijn contemplatieve psychologie. Zijn onderscheid tussen een eerste en een derde persoonsperspectief is zeker zinvol. Hij had wel iets duidelijker mogen zijn over het onderscheid tussen wetenschappelijke en niet wetenschappelijke kennis. Zijn gedachten lijken op dat punt wat warrig te zijn. Wat wetenschap is wordt vooral bepaalt door de methode van onderzoek en niet zozeer door het onderzochte object. Niet elk object leent zich even goed voor wetenschappelijk onderzoek en de wijze waarop een object wordt benadert hangt af van de methode. Subjectiviteit is een lastig probleem voor de wetenschap, dit wil niet zeggen dat er daarom vanuit de wetenschap niets over valt te zeggen. Aan elk wetenschappelijk onderzoek zal een begrip van de geest vooraf moeten gaan. Als we iets willen onderzoeken, dan moeten we eerst weten wàt we willen onderzoeken. Anders weten we nooit of we recht doen aan ons object van onderzoek.
We kunnen meer grip krijgen op de geest en onze ervaringen door ze te beschrijven. De methode hiertoe is de fenomenologie. Deze methode is ontwikkelt door Brentano en Husserl. Het was de bedoeling van Brentano om een fundament te leggen voor de psychologie door eerst eens te achterhalen wat het object van onderzoek zou moeten zijn voor de psychologie. We zouden eerst eens moeten achterhalen wat het bewustzijn nou eigenlijk is. Hij verweet de psychologie van zijn tijd dat deze allerlei empirisch onderzoek deed naar het menselijk bewustzijn zonder dat ze een idee had wat haar object van onderzoek was. Zulk onderzoek was in zij ogen dan ook niet veel waard. We moeten tot een begrip komen van het bewustzijn door een beschrijving van zuivere bewustzijnsfenomenen. De empirie moet hier tussen haakjes gezet worden en we moeten ons richten op de introspectie. We letten dan op zuivere bewustzijnsinhouden, en nog meer op de structuren die deze mogelijk maken. De aanpak van William James is descriptief in een wat andere zin van het woord. James is erg empirisch gericht. Hij levert wel schitterend materiaal waar een fenomenoloog mee aan de slag kan. Hij kan zoeken naar achterliggende structuren van de religieuze ervaring. De fenomenologie zou de contemplatieve psychologie kunnen verrijken. Han de Wit zou er goed aan de doen kennis te nemen van Brentano’s kritiek op de toenmalige opkomende wetenschappelijke psychologie (Brentano was een tijdgenoot van mensen als Wilhelm Wundt).
Tot slot is er het interpretatieve element. Dit is de hermeneutiek. Hermenneutiek is de interpretatiekunde. Ze heeft haar oorsprong in de theologie (exegese), het recht (jurisprudentie) en de litereraire wetenschappen (filologie). Ze is in de negentiende eeuw op de filosofische landkaart gezet door mensen als Schleiermacher en Dilthey en gekoppelt aan een fenomenologische ontologie door Heidegger en Gadamer. De hermeneutiek heeft zich ontwikkelt van een methode van het interpreteren van teksten tot een methode van verstaan überhaupt. We kunnen de hermeneutiek aanwenden voor het begrijpen van religieuze ervaringen. We kunnen proberen de betekenis van zo’n ervaring te achterhalen, zoals we de betekenis van een tekst proberen te achterhalen. We doen dat vanuit ons eigen begrippenkader, of onze horizon zoals Gadamer zou zeggen. Onze eigen historische, culturele en intelletuele achtergrond en onze eigen levenservaring vormen de achtergrond vanwaar uit wij de ervaring van een ander trachten te verstaan. Wij treden zij horizon tegemoet. We doen dit door in dialoog te treden met een ander (dialoog wordt hier breed opgevat; je hoeft niet letterlijk in gesprek te gaan. Je kunt ook een dialoog aangaan met een tekst). Als het goed is treedt er dan een horizonsversmelting op. Ik zet mijn ideeën en vooroordelen (geen negatief begrip bij Gadamer) op het spel om me open te stellen voor de ander of het andere. Als het goed is kom ik daar anders uit dan ik er in ging en is een deel van de ervaring van een ander onderdeel geworden van mij eigen ervaring. Mijn horizon is dan versmolten met die van een ander. Mijn wereld is verruimt. De hermeneutische houding houdt in dat men eerst moet luisteren, dan moet proberen te begrijpen, en om dan pas te oordelen ( de hermeneuteiek biedt dus ruimte voor evaluatie). Een dergelijke houding leidt mijns inziens niet alleen tot meer tolerantie en respect voor elkaars levenshoudingen, overtuigingingen en elkaars ervaringen, maar ook tot een wezenlijk beter begrip van onze houdingen, overtuigingen en ervaringen. Het is een houding vanwaar uit een derde persoonsperspectief zoveel mogelijk een eerste persoonsperspectief kan worden. De drie door mij genoemde aspecten –reflexief, descriptief en interpretatief- lijken mij onontbeerlijk voor een vruchtbare behandeling van het vraagstuk van de religieuze ervaring.

6. Literatuur.

Reader Thema Cultuur en Godsdienstpsychologie, faculteit der Godgeleerdheid, VU Amsterdam, april 2000.
Dennett, D. Het bewustzijn verklaard. Amsterdam 1999.
Hofstadter, D. & Dennett, D. De spiegel van de ziel, The Minds I. Amsterdam 1996.
Changeux, J.P. & Ricoeur, P. What Makes Us Think? Princeton 2000.
Huxley, A. Die Pforten der Wahrnehmung, Himmel und Hölle. München 1984.

Geen opmerkingen: