woensdag 11 november 2009

Gedeconstrueerd konijn/ deconstructing Jacques Waarom het postmodernisme niet deugt




Al langere tijd erger ik mij aan het verschijnsel postmodernisme. Ik heb me lang afgevraagd waar dat nou door komt. De oplossing van mijn probleem kwam toen ik me bedacht dat ik de vraag moest omdraaien en me moest afvragen hoe het mogelijk is dat ik me zo lang niet heb geërgerd aan het postmodernisme. Dat het zo lang duurde zal er ook mee te maken hebben dat niet alle inzichten die onder de vlag van het postmodernisme varen onzinnig zijn. We moeten het kind niet met het badwater weggooien. Mijn ergernis heeft er mee te maken dat we hier wel te maken hebben met een heel klein kindje in een reusachtige badkuip. Het wordt dus tijd om het postmodernisme eens onder de loep te nemen. Of moet ik zeggen; deconstrueren?
Een observatie van de postmoderne filosoof Jaqcues Derrida maakte mij duidelijk hoe ik mijn probleem onder woorden moest brengen.
Jaqcues Derrida is zonder twijfel een van de bekenste filosofen van de twingtigste eeuw. Hij is een van de grootste namen binnen het differentiedenken. Derrida is er vaak van beschuldigt dat hij in zijn denken in onbegrijpelijk jargon vervalt en dat hij goedkope retorische trucs gebruikt. Het postmoderne denken dat hij vertegenwoordigt zou een doorgeschoten relativisme zijn. Een kernbegrip in het denken van Derrida is het begrip deconstructie. Het is zijn vertaling van het begrip 'Dekonstuktion' bij Heidegger. Men moet de metafysica tot op de fundamenten afbreken om daarop het denken weer op te bouwen. Het is tegelijkertijd afbreken en opbouwen. Derrida doet dat door een rigoureuze interpretatie van teksten. De filosofie van Derrida is, net als die van veel andere Franse postmodernisten, erg populair in academische kringen in Amerika. Het begrip deconstructie is inmiddels ook doorgesijpelt naar de populaire cultuur; zo maakte Woody Allen een film onder de titel Deconstructing Harry. Derrida was allerminst blij met de in zijn ogen oppervlakkige wijze waarop het begrip deconstructie in deze film werd toegepast. Het toppunt was voor hem dat een stoofpot met konijn in de New York Times werd omschreven als een gedeconstrueerd konijn1. Dit is inderdaad een absurde toepassing van het begrip deconstructie. Deze toepassing is daarmee echter nog niet misplaatst. Veel postmoderne denkers vragen om een dergelijke absurde misvatting. Je zou kunnen stellen dat er niets eens sprake is van een misvatting. Dat Derrida dit nooit bedoelt kan hebben met het begrip deconstructie doet vanuit zijn theorie niet ter zake. Er is immers niets buiten de tekst. Na Deconstructing Harry wordt het nu dus de hoogste tijd voor Deconstructing Jacques. (Waarbij Jacques als te deconstrueren konijn natuurlijk staat voor het postmodernisme).
De onhelderheid van de postmoderne geschriften is natuurlijk niet mijn enige bezwaar tegen het postmodernisme.
Mijn bezwaren tegen het postmodernisme komen neer op het volgende;
1.Postmodernisme kenmerkt zich door onhelder en ondoorgrondelijk taalgebruik. Dit wijst op onhelder denken of een gebrek aan intellectuele eerlijkheid.
2.Postmodernisme ontkent dat er zoiets als waarheid of rationaliteit bestaat. Wat waar of rationeel is wordt bepaald door machtsverhoudingen.
3.Postmodernisme werkt verlammend op het intellectuele en politieke debat en werkt conservatisme in de hand.
4.Het postmodernisme is een irrationalistische filosofie.

Laten we beginnen met het onheldere en ondoorgrondelijke taalgebruik. Mijn stelling is dat dit taalgebruik samenhangt met een gebrek aan intellectuele eerlijkheid. Postmodernisten hebben iets te verbergen. We moeten het hier waarschijnlijk zoeken in de categorie van de nieuwe kleren van de keizer.

Veel postmoderne teksten barsten van het onbegrijpelijke jargon en kennen een ondoorgrondelijke redeneertrant. Het zou kunnen zijn dat deze teksten te hoog gegrepen zijn voor normale stervelingen, maar het zou ook kunnen gaan om modieuze gebakken lucht. Of met andere woorden; een gedeconstrueerd konijn. Er is natuurlijk ook geen beter beest dan een konijn denkbaar om het postmodernisme te symboliseren. Het konijn is het beest dat we bij uitstek associëren met goochelen. Postmodernisme is een vorm van filosofisch goochelen. Derrida en zijn aanhangers kunnen mij geen verwijten maken; ik doe niets anders dan de methode van de deconstructie toepassen op het postmodernisme en het differentiedenken. Verder valt op dat het postmodernisme en het differentiedenken zich graag voordoen als radicale cultuurkritiek met een revolutionair potentieel. Het heeft echter niet veel meer te bieden dan abstracte goocheltrucs zonder enig verband met de maatschappelijke realiteit.

Peter Sloterdijk zegt het als volgt;

Als een nieuwe vorm van droomduiding, toegepast op allerlei soorten teksten, in het bijzonder op die van de Oud-Europese metafysica, is ze, hoewel haar adepten vaak het tegendeel beweren, een opgepoetste versie van de hermeneutiek, die zich met kritische instrumenten en grote gebaren op de taak stort om voorlopig alles te laten zoals het is. (Sloterdijk, 2007, p. 245)

Volgens Sloterdijk verklaart dit laatste ook de populariteit van het deconstructivisme in de Amerikaanse populaire cultuur: ook die wil alles laten zoals het is.

Een goed voorbeeld van wat ik bedoel met een gedeconstrueerd konijn is de Sloveense filosoof Slavoj Žižek. Zijn taalgebruik is volkomen ondoorgrondelijk maar klinkt heel hip en postmodern.

Michel Foucault deed ooit een interessante bekentenis die een helder licht werpt op het obscure taalgebruik van het postmodernisme.
John Searle vroeg tijdens een ontmoeting met Michel Foucault het volgende; 'Michel, je bent zo duidelijk in je praten, waarom is je geschreven werk zo obscuur?' Waarop Foucault antwoordde: 'Dat is omdat, als je serieus wilt worden genomen door Franse filosofen, 25% van wat je schrijft ontoegankelijke onzin moet zijn.' (Dennett, 2006, p.394)

Zo worden de gedeconstrueerde konijnen dus gestoofd! Je kruidt je betoog met een heleboel ontoegankelijke onzin om serieus genomen te worden door je collega filosofen! Deze collega's doen natuurlijk precies hetzelfde. Zo lijkt het alsof er een filosofische stroming bestaat, terwijl iedereen elkaar voor de gek houdt. Iedereen wil immers serieus genomen worden door zijn collega's. Noam Chomsky meent dat postmodernisten doorgaans niet in staat zijn om buiten hun jargon te treden. Ze kunnen niet in lekentaal uitleggen wat hun theorie inhoudt.

There are lots of things I don't understand -- say, the latest debates over whether neutrinos have mass or the way that Fermat's last theorem was (apparently) proven recently. But from 50 years in this game, I have learned two things: (1) I can ask friends who work in these areas to explain it to me at a level that I can understand, and they can do so, without particular difficulty; (2) if I'm interested, I can proceed to learn more so that I will come to understand it. Now Derrida, Lacan, Lyotard, Kristeva, etc. --- even Foucault, whom I knew and liked, and who was somewhat different from the rest --- write things that I also don't understand, but (1) and (2) don't hold: no one who says they do understand can explain it to me and I haven't a clue as to how to proceed to overcome my failures. That leaves one of two possibilities: (a) some new advance in intellectual life has been made, perhaps some sudden genetic mutation, which has created a form of ``theory`` that is beyond quantum theory, topology, etc., in depth and profundity; or (b) ... I won't spell it out.''

Hoe makkelijk het is om een gedeconstrueerd konijn te stoven is bewezen door de natuurkundige Alan Sokal samen met zijn collega Jean Bricmont. Sokal heeft de hele postmoderne gemeenschap bij de neus genomen met een briljante satire op het postmodernisme. Hij schreef zijn verzameling onzinnige postmoderne citaten aan elkaar met behulp van al even onzinnige opmerkingen. Zijn artikel werd zonder meer geplaatst in een vakblad voor postmoderne sociologen en filosofen. Dit tijdschrift, Social Text, stond hoog aangeschreven. Dat dit artikel van Sokal in een toonaagevend tijdschrift werd gepubliceerd als een serieuze bijdrage aan het postmoderne discours is ontluisterend. Een dergelijk demasqué zou binnen geen enkele andere wijsgerige stroming denkbaar zijn.

Het is niet de eerste keer dat een filosofische stroming een gebrek aan inhoud tracht te verbergen door ondoorgrondelijk taalgebruik en verbale mist. We zien het zelfde verschijnsel bij het Duits Idealisme uit de negentiende eeuw. In zekere zin is het Duits Idealisme het postmodernisme van de negentiende eeuw. Deze filosofische stroming werd zwaar bekritiseert door Schopenhauer. Deze stelde terecht dat wie slecht schrijft ook niet kan denken.

Niets is gemakkelijker dan zo te schrijven dat geen mens er wat van snapt, zoals er ook niets moeilijker is dan belangrijke gedachten zo uit te drukken dat iedereen ze wel móét begrijpen. (Schopenhauer 2008).

Als we er van uit gaan dat de geciteerde uitspraak van Foucault kenmerkend is voor het postmodernisme dan betekent dat dat deze auteurs wel helder kunnen schrijven, maar dit doelbewust niet doen. Dit getuigt van een gebrek aan intellectuele eerlijkheid.

Het tweede bezwaar tegen het postmodernisme is dat ze het bestaan van waarheid en rationaliteit ziet als een uitkomst van machtsverhoudingen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit niet voor alle postmoderne denkers ook geldt op het niveau van de proposities. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan Foucault die een onderscheid maakt tussen het niveau van proposities en het niveau van het constitueren van de waarheid;

Natuurlijk, op het niveau van een propositie, binnen een vorm van spreken, is de scheiding tussen waar en onwaar noch willekeurig of veranderbaar, noch institutioneel of gewelddadig. Maar wanneer we een ander gezichtspunt innemen, wanneer wij willen weten wat deze wil tot waarheid, die zoveel eeuwen van onze geschiedenis doorkruist heeft, geweest is, is deze constante, dwars door ons spreken heen, of wat heel in het algemeen het soort scheiding is dat onze wil tot weten beheerst, zien we misschien toch zoiets als een uitsluitingssysteem (een historisch, plooibaar, institutioneel dwingend systeem) zichtbaar worden. (Foucault, 1996, p.40)

Met betrekking tot de waarheid van proposities lijkt hier toch wel een adder onder het gras te schuilen (of een konijn?). Foucault maakt een onderscheid tussen twee niveaus. We hebben de waarheid binnen een vertoog waar proposities waar of onwaar zijn en waarbij er geen sprake is van willekeur of macht. Welk vertoog we aanvaarden wordt echter wel bepaald door machtsverhoudingen of, in de woorden van Foucault, een uitsluitingssysteem. Dit is het tweede niveau. Het probleem speelt op dit tweede niveau. Het lijkt mij dat proposities waar of onwaar zijn en dat dit onafhankelijk is van contingente machtsverhoudingen. Niemand kan met droge ogen beweren dat het systeem van de propositie logica zijn kracht ontleend aan de toevallige machtsverhoudingen. Een dergelijke bewering is gewoon te absurd voor woorden.
Waar het gaat om het ten onrechte uitsluiten van bepaalde groepen aan het debat in deze samenleving heeft een theorie als die van Foucault wel zin. Dit is het kind in het postmoderne badwater. Een dergelijke kritiek heeft alleen zin als we criteria hebben voor een open debat. We kunnen hierbij bijvoorbeeld denken aan de machtsvrije communicatie van Habermas.
Postmoderne denkers menen dat waarheid en rationaliteit als zodanig niet bestaan maar zijn gebaseerd op machtsverhoudingen. Ze beroepen zich hierbij vooral op Nietzsche. Wanneer waarheid en rationaliteit een kwestie van machtsverhoudingen zijn dan wordt elke discussie een conflict en valt er geen onderscheid te maken tussen wapens en woorden. Elk debat wordt dan in wezen een oorlog. Op het eerste gezicht lijkt zijn werk over te lopen van het revolutionair potentieel. Bij nadere bestudering blijkt hij geen enkel zinnig antwoord te geven op de vragen van deze tijd. Het is een wonderlijk mengsel van (neo)communisme, nationalisme en conservatisme. Dit alles overgoten met een postmoderne saus die stevig is gekruid met de psychoanalyse van Freud en vooral Lacan. Dit alles levert een giftige konijnen-stoofpot op. De saus dient enkel om te verhullen dat het voedsel verrot is.
Liberalen en sociaal-democraten zijn in de ogen van Žižek laf. Conservatieven en leninisten zijn daarentegen authentiek. Zij zijn bereid om vuile handen te maken;

Ze [de sociaal-democraten] willen een echte revolutie, maar schrikken terug voor de prijs die daarvoor moet worden betaald en geven er daarom de voorkeur aan reine zieltjes en schone handen te houden. In tegenstelling tot deze onoprechte positie van radicaal links (dat waarachtige democratie voor het volk wil, maar zonder geheime politie om de contrarevolutie te bestrijden en zonder dat haar academische privileges worden bedreigd) is een leninist, net als een conservatief, authentiek in die zin dat hij de consequentie van zijn keuze ten volle aanvaard oftewel: dat hij ten volle beseft wat het betekent de macht te grijpen en macht uit te oefenen. (Žižek, 2001, p.ix/x)

Wat die consequenties zijn heeft de geschiedenis ons wel geleerd. Kennelijk zijn die lessen aan Žižek voorbij gegaan. Welke consequenties Žižek voor ogen voor deze slappe sociaal-democraten wordt goed duidelijk als hij met instemming Lenin citeert;

Inderdaad geven de preken van ... de mensjewieken en sociaalrevolutionairen uiting aan hun ware aard: 'De revolutie is te ver gegaan. Wat u nu zegt hebben wij steeds gezegd, staat u ons toe het nog eens te zeggen.' Maar wij geven daarop ten antwoord: 'Staat u ons toe u voor het vuurpeleton te zetten vanwege deze uitspraken. Óf u ziet er vanaf uw opvattingen uit te dragen, óf u blijft uw politieke opvattingen in de openbaarheid brengen onder de huidige omstandigheden, nu onze positie veel moeilijker is dan toen de witte gardisten ons aanvielen, dan hoeft u het alleen uzelf te verwijten wanneer wij u behandelen als de slechtste en schadelijkste elementen uit de witte gardes. (Lenin gecit. Žižek, 2001, pp. 123/124)

De terreur van het communisme is alom bekend. Lenin meende wat hij zei. Kennelijk heeft Žižek geen bezwaren tegen deze terreur en stemt hij er zelfs mee in.

De postmoderne saus zonder welke er geen gedeconstrueerd konijn is, blijkt bijvoorbeeld uit het volgende citaat;


kortom: in plaats van het proto-transcendentale structurele apriori van de symbolische Orde krijgen we de talloze geïmproviseerde manieren waarop fundamenteel solitaire mensen, ieder uiteindelijk gebonden aan de masturbatoire jouissance van het eigen ('er bestaat niet zoiets als de seksuele verstandhouding' impliceert dat jouissance in essentie idioot en solitair is), pogen te improviseren en een soort schijn pogen op te bouwen van het hebben van relaties en interacties met anderen. (Žižek, 2001, pp. 20/21)

We worden hier overgoten met een flinke dosis jargon dat verwijst naar Kant en Lacan. Ik vraag me af of iemand begrijpt wat Žižek hier bedoelt. Niet iedere grammaticaal correct geformuleerde zin betekent ook iets. Wat ik er aan betekenis uit op kan maken is tamelijk triviaal; sommige mensen zijn eenzaam en proberen op een wanhopige manier in ieder geval de schijn van een relatie op te bouwen. Iedereen die een beetje levenservaring heeft of wel eens op een datingsite heeft gekeken zal erkennen dat dit een waarheid als een koe is.

Deze beschouwing is niet bedoelt om specifiek Žižek te bekritiseren. Žižek's geval dient slechts om een veel breder probleem te illustreren; het postmodernisme. Wie goed om zich heen kijkt ziet overal gedeconstrueerde konijnen. Žižek dient uitstekend om de ziekte die postmodernisme heet te illustreren.
Het geval Žižek staat niet op zich. Hij is een van die babyboomers die geloofden in het marxisme en hoopten op een revolutie die nooit kwam. Het postmodernisme vindt zijn oorsprong in de vroege jaren zestig toen een nieuwe generatie filosofen en intellectuelen zich lieten inspireren door Marx, Nietzsche en Freud. Het naoorlogse Frankrijk barstte van het revolutionaire elan dat zijn hoogtepunt zou vinden in de revolte van mei '68. Dit elan zou hierna snel uitdoven. Voor veel Franse intellectuelen was dit een teleurstelling die ze maar moeilijk konden verwerken.

Het derde bezwaar is dat het postmodernisme radicaal lijkt maar conservatisme in de hand werkt.

De zogenaamd radicale positie die veel postmoderne filosofen innemen is wat treurig. Het is een krachteloos radicalisme. Het is een radicalisme op een hoog theoretisch niveau zonder enig verband met de (politieke) praktijk. Het radicalisme van het postmodernisme is, om het met een jaren zestig uitdrukking te zeggen, een papieren tijger. Zelfs Žižek zal, als hij eerlijk is, beseffen dat die revolutie van hem er nooit zal komen omdat niemand daar op zit te wachten. We worden niet zodanig uitgebuit of onderdrukt dat een revolutie nodig zou zijn. Sloterdijk heeft gelijk als hij zegt dat postmodernisten alles laten zoals het is.

Paradoxaal genoeg lijken veel postmoderne denkers ook conservatieve trekken te vertonen. We zien dat in sterke mate bij,alweer, Žižek. Gianni Vattimo moet in dit verband ook worden genoemd. Vattimo is een postmodernist van het eerste uur die in de loop van de jaren negentig zijn religieuze wortels heeft teruggevonden en sindsdien een postmoderne apologeet van het katholieke geloof is geworden.

De ideologie annex politieke praktijk van de Derde Weg is in feite HET model van deze nederlaag, van dit onvermogen om te erkennen dat het Nieuwe bestaat om het Oude te laten overleven. Gesteld tegenover deze verleiding kan men beter het onovertroffen voorbeeld van Pascal volgen en zich de moeilijke vraag stellen: hoe moeten we in de nieuwe omstandigheden trouw blijven aan het Oude? ALLEEN op deze wijze kunnen we iets daadwerkelijk Nieuws teweegbrengen. (Žižek, 2001, p.31)

De stelling die Žižek hier poneert komt er op neer dat we alleen als we trouw blijven aan het Oude iets daadwerkelijk Nieuws teweeg kunnen brengen. Afgezien van de onbegrijpelijke formuleringen (wat moeten we verstaan onder 'trouw blijven aan het Oude'?) is dit alleen te begrijpen als een definitie van het conservatisme. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat Žižek erg gecharmeerd is van het christendom;

Terug naar het christendom: betekent dit dat Christus, dit ultieme objet petit a, ook dezelfde bemiddelaar tussen de goddelijke Wet en zijn menselijke onderdanen is? Is zijn offer voor onze zonden van dezelfde orde als het spreekwoordelijke offer van het stalinistische kader voor de vooruitgang van de mensheid? Is Christus' liefde voor de mensheid structureel dezelfde als de spreekwoordelijke liefde van de communistische leider voor zijn volk? (Žižek, 2001, p.154)

We zien hier hoe Žižek moeiteloos christendom en communisme met elkaar weet te verbinden. We weten wat het christendom en het communisme de mensheid hebben gebracht; niets dan ellende. We weten dat Christus evenmin voor onze zonden is gestorven als het stalinistische kader zich heeft geofferd voor de vooruitgang van de mensheid. Misschien had Christus liefde voor de mensheid, misschien had hij dat niet, we kunnen dat niet weten uit betrouwbare bron. We weten in ieder geval wat de liefde van de communistische leiders waard is; ongeveer 15 miljoen doden in het geval van Stalin en 70 miljoen in het geval van Mao. Hoeveel mensen er gestorven zijn voor de zogenaamde liefde voor Christus weet ik niet maar het zou me niet verbazen als het een veelvoud is van de slachtoffers van die hartverwarmende liefde van de communistische leiders. De denkwijze van Žižek is duidelijk irrationalistisch en is meteen een illustratie van de gevaren van het irrationalisme. Gianni Vattimo is een andere postmoderne filosoof die de religie wenst te rehabiliteren. Ook Vattimo keert zich af van de rede;

Het verschijnsel zelf van de terugkeer van de religie in onze cultuur lijkt tegenwoordig verbonden met de vele grote problemen waarmee de mens zich in de laat-moderne tijd geconfronteerd ziet, en die onoplosbaar lijken met de middelen van de rede en de techniek: vraagstukken met betrekking tot vooral de bio-ethiek, van de genetische manipulatie tot en met het mileuprobleem, en verder alle problemen die verband houden met de explosie van geweld onder de nieuwe leefomstandigheden van de massamaatschappij. (Vattimo, 1998, p.12)

Vattimo is kennelijk van mening dat we de problemen van de moderne tijd niet kunnen oplossen door middel van de rede en de techniek. Met een denkbeeldige vriend (God) zou het kennelijk beter gaan. Vattimo pleit voor een “zwak” geloof. Dat “zwakke” geloof zou voldoen aan onze behoefte tot zingeving zonder de bezwaren van een “sterk” geloof. Zonder geloof lukt het kennelijk niet om zin aan ons bestaan te geven. Met permissie, ik vindt dit een zwak betoog. Wat mij betreft doet dit te veel denken aan het 'oprecht veinzen ' van Frans Kellendonk. Dit is een oxymoron; men kan niet veinzen en oprecht zijn. Wie veinst is niet oprecht en wie oprecht is veinst niet. Men kan natuurlijk wel veinzen dat men oprecht is. Het is echter zeer begrijpelijk hoe men vanuit het postmodernisme tot dergelijke bevindingen kan komen. Hij hoeft immers geen beroep te doen op rationele argumenten. De waarheidsvraag is niet aan de orde. Waarheid is immers een kwestie van machtsverhoudingen. De katholieke kerk is een machtig instituut. Daarom moet de katholieke geloofsleer wel een zekere waarheid bevatten. Uitgaande van deze wijze van redeneren moeten we concluderen dat de katholieke geloofsleer in Nederland minder waar is dan in Italië aangezien de katholieke kerk in Nederland minder machtig is dan in Italië. Dit is natuurlijk nonsens. Er is niet zoiets als een Italiaanse of een Nederlandse waarheid.


Het voorbeeld van Vattimo illustreert dat het postmoderne conservatisme rechtstreeks samenhangt met het idee dat de waarheid een kwestie van machtsverhoudingen is. Iemand als Foucault stelt de machtsverhoudingen nog onder kritiek. Dit element lijkt bij Vattimo grotendeels te ontbreken. Hij bevestigd de gevestigde orde en noemt zich progressief.

Al mijn bezwaren tegen het postmodernisme komen samen in mijn vierde bezwaar; het postmodernisme is een vorm van irrationalisme. Doordat postmodernisten menen dat wat we rationaliteit en waarheid noemen in werkelijkheid een uitkomst van machtsverhoudingen is kunnen zonder probleem proberen te imponeren door onhelder en ondoorgrondelijk taalgebruik. Door indruk te maken verwerf je macht en wordt je theorie vanzelf meer waar. Het argument dat rationaliteit en waarheid een uitkomst van machtsverhoudingen is, is zelf geen rationeel toetsbaar argument. Elk argument hiertegen zou immers op machtsverhoudingen stoelen. Op deze manier is een zinvol debat onmogelijk. Dat het conservatisme in de hand werkt valt ook makkelijk in te zien. De gevestigde macht moet immers wel ware opvattingen uitdragen. Wie de macht heeft, heeft immers gelijk. De kritiek op machtsverhoudingen en uitsluitingssystemen zoals we die vooral tegenkomen bij Foucault moeten we behouden, net als de bijdrage van Derrida aan de hermeneutiek. Voor de rest laat het postmodernisme vooral een bittere smaak na. Het postmodernisme is een onsmakelijke konijnenstoofpot.

Daarom lust ik geen gedeconstrueerd konijn.

2 opmerkingen:

elin zei

Kleine opmerking: Slavoj Žižek is Sloveens... :)
Verder leuke blog.

Raymond van Es zei

Dank voor je opmerking. Ik heb het meteen gecorrigeerd.