Geen Plato maar Prozac
1. Inleiding
De laatste jaren krijgt de depressie steeds meer erkenning als belangrijke volksziekte. Steeds meer mensen schijnen last te hebben van depressiviteit. De farmaceutische industrie lijkt uitkomst te bieden; er komen steeds meer medicijnen op de markt tegen depressies, die allemaal beloven nog beter te werken tegen depressies dan de vorige.Prozac is tegenwoordig bijna net zo bekent als aspirine. Wat is hier aan de hand? Is het aantal depressies toegenomen? Wordt het probleem meer onderkent? Is er een taboe doorbroken? Is het misschien een modeverschijnsel? Oppervlakkig beschouwt zou het misschien om een modeverschijnsel kunnen gaan. Het lijkt soms bijna “interessant” om een depressie te hebben. Schrijvers als Geerten Meijsing schrijven dikke boeken over hun depressies of vertellen op televisie hoe Prozac hun leven heeft verandert. In Amerika is The Noonday Demon van Andrew Solomon een bestseller. Mensen lopen de deur plat bij de RIAGG’s. Een op de acht mensen schijnt aan een zware depressie te lijden. Soms lijkt het erop dat mensen zich wel erg snel depressief noemen of makkelijk de diagnose ‘depressief’ krijgen. In Nederland is het aantal gebruikers van antidepressiva toegenomen van 540.000 in 1996 naar 800.000 in 2000(dit is een stijging van 48%!). Het grootste deel van deze groei komt voor rekening van de zogenaamde serotine-heropnameremmers (SSRI). Dit zijn medicijnen als Prozac en Seroxat. Een stijging van het gebruik van antidepressiva van 48% in vier jaar lijkt me niet eenvoudigweg toe te schrijven aan een toename van het aantal gevallen van depressiviteit. Dit ruikt naar een modeverschijnsel.
Toch is depressiviteit meer dan een modeverschijnsel; daarvoor is het een veel te ernstige ziekte. Ik kan uit eigen ervaring spreken; ook ik heb geleden aan depressiviteit (en ben daar voor behandelt). Depressies kunnen je leven kapot maken. Het is een ziekte die in ernstige gevallen zelfs tot de dood kan leiden (zelfmoord). Bij een echte depressie gaat het niet aan om te stellen dat de betrokkene zich aanstelt, sterk moet zijn of er wel weer overheen komt. Teveel goedbedoelde reacties hebben een averechts effect. Het is daarom voor alle betrokkenen, patiënten en hun omgeving, van belang om te weten wat een depressie is en hoe je er mee om moet gaan. Ik wil hier iets van mijn eigen kennis, ervaring en opvattingen uiteenzetten in de hoop dat de lezer hier iets mee kan in zijn of haar eigen leven. De kans is niet gering dat je in je eigen leven met depressiviteit te maken krijgt; hetzij omdat je er zelf last van krijgt, hetzij omdat mensen in je omgeving er last van krijgen. Reden genoeg om alert te zijn.
2. Kenmerken van een depressie
Wat is een depressie? Het is van groot belang om depressies te onderscheiden van de gevoelens van somberheid die iedereen wel eens heeft. De psychiater Frederic F. Flach zegt er het volgende over; ’Een van de redenen waarom zoveel mensen hun depressiviteit niet onderkennen is dat deze vaak met het gewone niet-gelukkig zijn wordt verward. In ieder leven komen omstandigheden voor die een niet-gelukkig zijn veroorzaken. Niet-gelukkig zijn is bedroefd of ontevreden zijn wanneer iets verkeerd gaat; het impliceert een verlies van perspectief. Depressief zijn echter is een gemoedstoestand die iemands fundamentele emotionele gesteldheid aantast en bepaalt hoe hij zichzelf en zijn omgeving ziet.’ Bij een gewone sombere stemming mag je er vanuit gaan dat het vanzelf weer overgaat. Depressies gaan niet zomaar over. Depressies zijn fundamenteler. Als je te lang wacht met ingrijpen is de kans groot dat de klachten alleen maar erger worden. Een gewone depressie kan dan chronisch worden. Dit kan betekenen dat je er je hele leven lang last van blijft hebben.
In psychologische handboeken kom je omschrijvingen als de volgende tegen; ‘Depression is characterized by persistent and pervasive feelings of hopelessness and low mood often accompanied by a number of somatic symptoms such as disturbed sleep, loss of energy, poor appetite, and psychomotor agitation or retardation. Depressed patients lose interest in normally pleasurable activities, find it difficult to concentrate or make decisions, and may experience intense feelings of guilt and selfreproach. Thoughts of death and suicide may be prominent.’ i Gedachten aan zelfmoord kunnen uiteindelijk leiden tot een (poging tot) zelfmoord.
Om vast te stellen of iemand een depressie heeft kan er een test worden afgenomen. Een bekende test is de Montgomery-Asberg Depression Rate Scale, ook wel afgekort tot MADRAS. Deze bestaat uit tien vragen. Alle vragen hebben een sliding scale van een tot zes. De test wordt afgenomen en ingevuld door een therapeut. Je kunt jezelf enigszins testen aan de hand van een lijstje dat aan te treffen valt in een roman van Jacques Laurent. Dit is geen officiële test, maar geeft wel een aardige indicatie. Wanneer je alle vragen bevestigend beantwoord, dan lijd je aan een depressie en ben je rijp voor een behandeling. Het lijkt me dat je je al ernstig zorgen moet maken als je meer dan de helft van deze vragen met ‘ja’ beantwoord. Ik zou de lezer willen uitnodigen om deze lijst zorgvuldig door te lezen en de vragen serieus voor zichzelf te beantwoorden.
-
Laat goed nieuws u onverschillig?
-
Kost het u moeite een beslissing te nemen?
-
Kost het u moeite de minste inspanning te doen?
-
Hebt u de neiging zich te verliezen in sombere gedachten?
-
Betreurt u het dat u geen zin meer kunt geven aan uw handelen?
-
Voelt u zich moe, zonder een uitweg?
-
Slaapt u slecht? Kost het u moeite om uit bed te komen, zelfs later op de dag?
-
Ontbreekt het u aan eetlust?
-
Hebt u moeilijkheden op seksueel gebied?
-
Interesseert u zich werkelijk nergens meer voor?
-
Hebt u moeilijkheden met concentratie?
-
Voelt u weerzin als u een boek openslaat, of bij het beluisteren van geliefde muziekstukken?
-
Hebt u weinig zin om uit te gaan?
-
Bent u niet in staat om spontaan iets te gaan doen wat niet op uw programma staat?
Op internet zijn zelftests te vinden waarmee je kunt testen of je depressief bent. Wanneer je je zorgen maakt naar aanleiding van deze vragren zou je een dergelijke test kunnen doen om te kijken of deze zorgen terecht zijn en je er inderdaad goed aan doet om contact op te nemen met je huisarts.
3. Behandelvormen
Depressies kunnen op verschillende manieren behandelt worden. Je kunt grofweg drie verschillende categorieën onderscheiden;
-
Psychodynamische therapieën; hierbij moeten we denken aan de psychoanalyse en afgeleiden daarvan. Binnen deze therapievormen beschouwt de ervaringen uit de kindertijd (vooral als ze van seksuele aard zijn) als de bron van alle volwassen ellende.
-
Gedragstherapieën; deze therapievormen zijn meer op het hier-en-nu gericht dan de voorgaande categorie Gedragstherapieën baseren zich op het werk van mensen als Pavlov, Watson en Skinner. Men tracht schadelijke gedragspatronen te veranderen door mensen anders te conditioneren. Cognitieve therapieën zou je als een subcategorie kunnen beschouwen. Binnen de cognitieve therapie probeert men in plaats van schadelijke gedragspatronen schadelijke denkpatronen te veranderen.
-
Ervaringsgeoriënteerde therapieën; deze therapieën kennen een meer filosofisch en spiritueel perspectief. Depressie en angst worden gezien als een legitieme respons op de betekenisloosheid van het bestaan. De therapeut probeert de patiënt te helpen om de confrontatie aan te gaan met zijn angst en vervreemding en deze te overwinnen. De patiënt moet leren om zelf een betekenis te geven aan zijn leven.
Op deze thema’s kan eindeloos gevarieerd worden; het aantal therapieën is eindeloos. Naast het geven van therapie kan men ook nog medicijnen toedienen. Verder bestaat er de mogelijkheid om elektroshockbehandelingen. Deze zijn lange tijd taboe geweest, maar winnen de laatste jaren weer aan populariteit. Elektroshock behandelingen zijn humaner geworden. Mensen worden onder verdoving gebracht en de behandeling is in de loop der jaren steeds verder verfijnd geraakt. Men kan het toegediende voltage steeds beter afstemmen op wat nodig is voor de patiënt. Naast de traditionele shock-therapieën zijn er tegenwoordig behandelingen waarbij men lokaal een hersengebied prikkelt. Het beeld dat wordt geschetst in One Flew Over The Cuckoo’s Nest komt niet overeen met de werkelijkheid.
Psychotherapie lijkt aan populariteit te verliezen terwijl medicijnen als Prozac aan populariteit winnen. Gedeeltelijk komt dat doordat de huidige generatie medicijnen minder bijwerkingen kent en effectiever is dan de voorgaande generaties. De eerste generatie antidepressiva (monoamine oxidase remmers) hadden een nare bijwerking; in combinatie met kaas en sommige andere voedingsmiddelen kunnen deze medicijnen hersenbloedingen veroorzaken. Hierop volgden de tricyclische medicijnen. Dezen reageerden niet met het enzym (tyramine) dat de problemen met de eerdere medicijnen veroorzaakte. Hierop volgde de huidige, derde generatie, antidepressiva. Dit zijn de zogenaamde serotonine heropname remmers (SSRI’s) zoals Prozac. Deze medicijnen werken selectiever dan de voorgaande generaties antidepressiva. Over Prozac hebben een aantal horrorverhalen de ronde gedaan. Mensen zouden door het gebruik van Prozac moorden hebben gepleegd. Een duidelijk verband tussen het gebruik van Prozac en agressie is echter niet aantoonbaar en ook niet erg waarschijnlijk. De horrorverhalen zijn net zo overdreven als de jubelverhalen. Prozac kent bijwerkingen als impotentie, (mogelijk) geheugenverlies, een droge mond en een afgevlakt gevoelsleven. Antidepressiva zou je, als je naar de bijwerkingen kijkt, net zo serieus moeten nemen als elektroshock behandelingen. Aan de andere kant zijn antidepressiva duidelijk medicijnen waar mensen mee gebaat kunnen zijn. Al schijnt een vervelend effect van anti-depressiva te zijn dat mensen vaker geneigd zijn om zelfmoord te plegen als ze beginnen met anti-depressiva. Men wordt dan geactiveerd en onderneemt activiteiten waar men eerder niet aan toekwam. Over het algemeen gebeurt dit echter niet en zijn antidepressiva te beschouwen als een goed hulpmiddel bij het bbestrijden van depressies. Medicijnen kunnen de kern van een depressie echter niet wegnemen, tenzij het een zuiver biochemisch gegeven is. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn bij postnatale depressies. Deze lijken puur voort te komen uit een verstoring van de hormoonhuishouding.
Depressies kunnen verschillende oorzaken kennen. Bij depressiviteit speelt de erfelijkheid een rol. Anderzijds kunnen depressies ontstaan als een reactie op stressvolle omstandigheden. Volgens Flach is een depressie een reactie op spanning. Dit kan soms het geval zijn maar is in zijn algemeenheid wat kort door de bocht. Flach schreef in de jaren zeventig toen er nog veel minder bekend was over erfelijkheid. Ik kan wel zijn bevinding onderschrijven dat een depressie iedereen op elk willekeurig moment kan overkomen. De een is er echter wel gevoeliger voor depressies dan anderen. In principe kan het echter iedereen overkomen. Wat dat betreft zou er geen enkele reden moeten zijn om je voor een depressie te schamen.
4. De depressieve belevingswereld
Iets heel anders dan de biochemische kant van het verhaal is de ervaringswereld van de depressieve patiënt. De verschijnselen die bij een depressie horen heb ik al eerder genoemd. Bij een depressie horen persisterende gevoelens van hopeloosheid en een sombere gemoedstoestand. De vraag hoe iemand dan een depressie beleefd is daarmee nog niet beantwoord. Om hier een idee van te krijgen zou je het beste te rade kunnen gaan bij mensen die zelf aan een depressie lijden of geleden hebben. Van alle mensen die aan depressies lijden of geleden hebben kan je weer het beste terecht bij de schrijvers onder hen. Zij hebben immers de gave om hun ervaringen (en ervaringen van de mensheid in het algemeen) onder woorden te brengen. Geerten Meijsing heeft zijn ervaringen met zijn depressies onder woorden gebracht in zijn roman Tussen mes en keel. Hij laat daarin zijn hoofdpersoon het volgende zeggen over zijn depressie; ‘Mijn wereld kende zowel in psychische als in fysiologische zin slechts grijsschakeringen. Kleuren en tinten waren verbleekt. Mijn stemmingen hadden een beperkt bereik: ze konden meer of minder grijs zijn, maar waren doorgaans zwart. Ik was ervan overtuigd dat er nooit meer iets zou gebeuren waar ik plezier aan zou beleven.’ Vanuit mijn eigen ervaring kan ik zeggen dat dit een goede beschrijving is van de belevingswereld van iemand die depressief is. Ik heb zelf weleens gezegd dat het net is alsof er een grauwsluier over de wereld ligt. Je voelt je vervreemd van de wereld en jezelf. Het is alsof er een glazen wand tussen jou en de wereld staat; je kunt de wereld niet echt bereiken.
Meijsing gaat als volgt verder; ‘Het was niet onder woorden te brengen wat ik leed.
Pijn is niet te meten. En geestelijke pijn kan niemand zich voorstellen die geen metafysische angst heeft gekend. Het is bepaald iets anders dan hoofdpijn of je alledaagse somberheid.’ Ook dit klopt naar mijn idee. Ik denk alleen dat de meeste mensen die aan depressies lijden geen grote woorden als ‘metafysische angst’ zullen gebruiken. Dat neemt niet weg dat deze ‘metafysische angst’ wel degelijk een goede beschrijving is van wat je in een depressie doormaakt. Andrew Solomon gebruikt de term ‘levensangst’. Deze term is misschien beter en zal voor de meeste betrokkenen herkenbaarder zijn. Wat echter duidelijk moet zijn is dat een depressie van een geheel andere aard is dan een gewone somberheid en een pijn is die zich eigenlijk niet laat uitleggen aan iemand die daar niet zelf mee bekend is. ‘De mond staat voortdurend geopend tot een geluidloze schreeuw. Je zou dat zware hart uit je borst willen rukken. Je blijft alleen in een leeg universum. Alles doet pijn. Elke vorm van leven boezemt je afschuw in.’ Aldus Meijsing. Als je aan een depressie lijdt zou je het inderdaad wel uit willen schreeuwen. Zoiets als de Schreeuw van Munch. Je schreeuwt echter niet, of het zou van binnen moeten zijn. Al lijkt het daar vaak oorverdovend stil. Je schreeuwt niet; je doet je mond niet eens open. Jij bent het toch niet waard om gehoord te worden? Wie zou er naar jou willen luisteren? Als ze je het zouden vragen dan zou je niet eens durven zeggen dat je een probleem hebt. Het is allemaal je eigen schuld en je zult boeten. Je bent inderdaad alleen in een leeg universum. Zo heb ik het in ieder geval ervaren. Meijsing zegt even verderop in zijn roman; ‘Ik schaamde mij te lijden aan de ziekte waarover ik klaag. Ik klaagde over een ziekte waarvoor ik mij schaam. Ik leed onder mijn schaamte, want ik was niet ziek.’ Schaamte en ontkenning lijken bij de ziekte te horen. Toegeven dat je aan een depressie lijdt heeft nog altijd het karakter van een “coming out”. Ik ben het bij mijzelf en anderen tegengekomen.
Gesprekken op de RIAGG hebben mij geleerd mijn probleem onder ogen te zien. Later ging ik in dagbehandeling. Daar kwam ik in contact met lotgenoten. Dat maakt je minder alleen. Onder lotgenoten hoef je je niet te schamen. Je zit allemaal in hetzelfde schuitje. Je schaamt je wel dat je in dat schuitje zit. Bij lotgenoten vindt je erkenning en herkenning. Je leert over problemen praten die je eerst nog nauwelijks kon benoemen. Je leert om niet alleen op de negatieve dingen te letten maar ook op je positieve eigenschappen. Je leert letten op de dingen die goed gaan en niet alleen op de dingen die slecht gaan. Ik moet zeggen dat je vaak meer hebt aan het contact met lotgenoten dan aan de behandeling van de therapeuten (op een enkele uitzondering na). Ik kan niet zeggen dat de behandeling alle problemen voor mij heeft opgelost of dat ik nu geheel klachtenvrij ben, maar ik ben wel een stuk op weg geholpen. Als ik zou zijn als voor mijn behandeling dan had ik nu niet kunnen studeren. De wereld ziet nu minder grauw.
5. Ziektebeeld en wereldbeeld.
Wanneer mensen er een somber wereldbeeld op na houden zou de neiging kunnen ontstaan dit wereldbeeld te interpreteren als een ziektebeeld. Uitspraken van depressieve patiënten worden zeker in die zin geïnterpreteerd door therapeuten. Wanneer een depressieve patiënt met Schopenhauer zou stellen dat de wereld een hel is dan wordt dat onverbiddelijk geïnterpreteerd als een symptoom van zijn of haar ziekte en nooit als een serieuze evaluatie van deze wereld. Wanneer een depressieve patiënt met Leibniz zou beweren dat we in de beste van alle mogelijke werelden leven dan ziet men dit als een teken dat de patiënt aan de beterende hand is. Het wereldbeeld dat iemand erop na houdt wordt slechts bezien in termen van de pathologie. Optimisme is gezond en pessimisme is ongezond; een discussie op inhoudelijke gronden is niet mogelijk. Geestelijke gezondheid verwordt hier bijna tot een ontologisch criterium. Religie en filosofie dreigen geüsurpeerd te worden door de psychiatrie. De jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw zijn reeds lang vervlogen. De psychiatrie hult zich tegenwoordig liever in de mantel van ‘hard science’ dan die van de geesteswetenschappen. De vraag is echter wel of de claims echt bescheidener zijn geworden. Toentertijd was de maatschappij ziek, nu ligt alles bij (de attitude van) het zieke individu, of in ieder geval zijn genen of zijn biochemische huishouding. Een toename van ziektes als depressiviteit zoals we die in de afgelopen jaren hebben gezien lijkt me eerder te verklaren uit veranderde maatschappelijke verhoudingen dan uit een verstoorde biochmische huishouding of onze genetische make up. Onze biochemie reageert op (ook) wat er in onze omgeving gebeurt en ons DNA verandert niet zo snel.
In de jaren veertig en vijftig werd de maatschappij als patiënt beschouwt. Erich Fromm is een bekend voorbeeld. Er gaat een wereldbeeld verscholen achter de psychiatrie. Fromm zou ik echter nog wel willen verdedigen. Bij Fromm is zijn wereldbeeld expliciet. Fromm gebruikt inzichten uit de psychoanalyse en de klinische praktijk om tot een serieuse maatschappijkritiek te komen. Fromm staat open voor een discussie op basis van gelijkwaardigheid.
De psychiatrie zou de religie vervangen en op zichzelf een samenhangend wereldbeeld bieden. Ze zou een wetenschappelijke ‘levensfilosofie’ moeten bieden tere vervanging van bijgeloof, ‘absolutische’ orthodoxieën, ‘kant-en-klare filosofieën’. Niet alleen patiënten, maar de hele maatschappij zou behandelt moeten worden. Ik hou net als deze psychiaters niet van ‘kant-en-klare filosofieën’ (net zomin als ik van kant-en-klare maaltijden hou; wat je zelf doet is altijd beter); deze psychiaters gaan me echter wel een stap te ver. Ze zouden patiënten moeten behandelen en ziektebeelden moeten bestrijden en niet hun patiënten trachten te genezen van een ‘ongezonde’ filosofie. Als ze dat willen dan moeten ze een serieuse discussie aangaan met hun patiënt. Dit past echter niet in de relatie behandelaar/patiënt. Een dergelijke relatie is immers per definitie asymmetrisch. Een dialoog kan alleen plaats vinden op basis van gelijkwaardigheid. Het lijkt erop dat de psychiater hier op de stoel van de filosoof wil gaan zitten maar hier oneigenlijke machtsmiddelen bij gebruikt. Een probleem ontstaat ook als de psychiater of psychotherapeut zijn denkschema tot het enig juiste verklaard. Een dergelijk denkschema zal bebaseert zijn op de dichotomie ‘ziek’/’gezond’ en niet op een onderscheid tussen ‘waar’/’onwaar’.
Anderzijds heb je ‘filosofen’ die zelfhulpboekjes schrijven. Hier gaat de filosoof op de stoel van de psychiater zitten. Deze ‘filosofen’ maken in feite dezelfde denkfout als de psychiaters. Ook zij verwarren een wereldbeeld met een ziektebeeld. Ook zij eigenen zich een positie toe die ze niet toekomt. Depressieve patiënten zouden hun filosofische opvattingen moeten wijzigen. Ook hier gaat het om een ‘ziek’ versus een ‘gezond’ denken. Men schrijft boeken met titels als De troost van de filosofie en Geen pillen maar Plato. Ik denk dat mensen die aan een zware depressie lijden meer gebaat zijn bij Prozac dan bij Plato. Vaak kan je het niet eens opbrengen om te lezen laat staan dat je er van zou opbeuren. Bovendien is het zoals Andrew Solomon zegt; ‘Je kunt alle waaroms en waarvoors kennen en desondanks lijden alsof je in onwetendheid verkeerde.’ Juist voor het bestrijden van dit lijden is de psychiater beter toegerust dan de filosoof. Het is juist dit lijden dat de psychiater moet bestrijden. Wereldbeelden kan hij beter overlaten aan de filosoof. Moeten de filosofie en de psychiatrie elkaar nu helemaal met rust laten? Kunnen ze niets van elkaar leren? Hebben ziektebeeld en wereldbeeld echt helemaal niets met elkaar te maken? Dit gaat misschien ook weer te ver. Een psychiater heeft altijd te maken met mensen die ziek zijn en niet alleen met ziektebeelden en patiënten. Mensen hebben altijd opvattingen over de wereld en het leven. Je zou hier ook binnen een professionele relatie, als mens tot mens, over moeten kunnen praten. Het lijkt ook niet onwaarschijnlijk dat het denken van een depressieve patiënt vaak somber ‘gekleurd’ zal zijn. Dit is iets anders dan de vraag of je een somber wereld beeld zou moeten willen behandelen.
Eigenlijk is dit verhaal een lang argument tegen het psychologisme en de medicalisering van het wereldbeeld. Tegelijkertijd zou ik de verdiensten van een medische wetenschap als de psychiatrie niet willen ontkennen. Ik zou niet graag willen vervallen in de fouten van de Anti-psychiatrie uit de jaren ’60 en ’70. Vanuit de Anti-psychiatrie vallen zinvolle kanttekingen te plaatsen bij het mens- en wereldbeeld dat schuilgaat achter de psychiatrie, alsmede de psychiatrische praktijk. De andere kant is wel dat de Anti-psychiatrie mijn inziens nogal eenzijdig is. Ik kan me absoluut niet vinnden in de stellingname van Foucault die beweert dat de ‘waanzin’ een uitgesloten vertoog (discours) is dat wellicht ooit de status van ‘normaliteit’ zal verwerven. Indien dit zou gebeuren zou inderdaad, om zijn woorden te gebruiken, ‘het levende beeld van de rede in vlammen opgaan.’ Bezoek eens een psychiatrisch ziekenhuis en aanschouw wat dit betekent. Je ziet de hel. Als je denkt dat dit komt omdat je een onderdrukkend instituut bezoekt, bekijk dan eens de schizofrene zwervers op straat.Ik kan niet anders dan concluderen dat deze mensen in de hel leven. Een kennis van mij die jaren lang aan psychoses heeft geleden omschreef de psychose wel eens als een nachtmerrie overdag. Een neurose, zoals een depressie, is minder verwoestend voor onze redelijke vermogens, maar kan net zomin een model zijn voor de normaliteit. Psychische ziekten staan een normaal functioneren in de weg. Een normaal functioneren moet het uitgangspunt zijn. Een probleem is wel dat de grens tussen normaal en ziek gedrag niet altijd even scherp te trekken valt; mensen met ADHD schijnen in een jagers-verzamelaars samenling optimaal te functioneren. Of je ergens last van hebt in je dagelijks functioneren staat niet helemaal los van de samenleving waarin je functioneert. Anderzijds zou je niet elke vorm van afwijkend gedrag waar je ‘last’ van hebt als ‘ziek’ willen kwalificeren. In de Sovjetunie werden dissidenten als psychiatrische patiënten behandelt. We moeten zo zuiver als mogelijk zien vast te stellen wat tot een ziektebeeld behoort en wat niet. We zien bij psychiatrische ziektebeelden een over het algemeen een duidelijke afwijkende biochemie in de hersenen. In tegenstelling tot wat iemand als Foucault denkt is de waanzin meer dan een afwijkend discours, je hebt ook te maken met afwijkende hersenen. Je hebt te maken met hersenen die niet optimaal functioneren. Daardoor heb je te maken met mensen die niet optimaal functioneren. Wanneer functineert iemand normaal? Ik geloof dat Freud eens zei dat iemand normaal functioneert wanneer hij kan liefhebben, werken en genieten. Ik weet niet of deze criteria de lading helemaal dekken, maar het is een bruikbaar uitgangspunt.
Afgezien van de vraag of iemand psychisch ziek of gezond is zou het best kunnen dat iemand die psychisch ziek is toch zinnige dingen te vertellen heeft. Vermoedelijk is dit ook het punt dat Foucault eigenlijk wilde maken. Ik denk dan vooral aan neurotici. De psychotische wereld is ondoordringbaar. Dat is een volslagen versplinterde wereld.
Hoe zit het met depressiviteit? De filosofie van Schopenhauer is notoir pessimistisch, om maar eens een voorbeeld te noemen. De vader van Schopenhauer heeft zelfmoord gepleegd en over de psychopathologie van Schopenhauer zelf zou men ook nog wel het een en ander kunnen zeggen. Het gaat echter niet aan om de waarde van zijn werk af te meten aan zijn pathologie. Nietzsche verviel aan het eind van zijn leven in waanzin. De laatste elf jaar van zijn leven worden duidelijk gekenmerkt door psychoses. Sommigen leggen een verband tussen zijn filosofie en zijn geestesziekte. Zijn geestesziekte komt volgens mij eerder voort uit zijn syfilus dan uit zijn filosofie. Ik denk ook dat je niet kunt stellen dat zijn filosofie voortkomt uit een geestesziekte. Dat zou alleen kunnen gelden voor zijn latere werk. Ik zou Nietzsches filosofie niet direct willen omschrijven als psychotisch. Kierkegaard geldt ook al als een filosoof met geestelijke problemen. Kierkegaard kende duidelijk een depressieve inslag. Ik zou zijn existentiële worstelingen echter niet graag reduceren tot het gepieker van een depressieveling. Al deze mensen zouden waarschijnlijk voor behandeling in aanmerking komen als ze zich zouden aanmelden bij een RIAGG of psychiater.
7. Metafysische angst en depressie.
Ik zou er een filosoof uit willen lichten om de relatie tussen depressiviteit en filosofie wat nader toe te lichten. Geerten Meijsing omschreef de depressie als ‘metafysische angst’. Wie aan metafysische angst denkt, denkt al snel aan Martin Heidegger (althans, als je een filosoof bent). De wijze waarop Heidegger schrijft over de angst en het Niets biedt behoorlijk wat aanknopingspunten met de belevingswereld van de depressieve patiënt (althans, dat is mijn ervaring). Heidegger heeft het in het verband met deze thema’s over ‘stemmingen’. De verleiding is groot om dit puur psychologisch op te vatten. Veel psychiaters en psychotherapeuten zullen dit ook zeker niet nalaten. Dit gaat echter in tegen wat Heidegger met stemmingen bedoelde. Deze stemmingen bij Heidegger zijn niet zomaar subjectieve stemmingen van een willekeurig individu die al dan niet psychisch gezond zou zijn. De stemmingen hebben een fundamenteel ontologisch karakter. In zijn oratie uit 1929 (Wat is metafysica?) stelt Heidegger de vraag naar het Niets aan de orde. Vanuit deze vraag wil hij de vraag naar het Zijn aan de orde stellen. Meestal zijn we eens met dit zijnde, dan weer eens met dat zijnde bezig. Het zijnde als geheel komt zodoende nooit aan de orde. Bepaalde stemmingen openbaren ons het Niets. Wanneer alle zijnden wegvallen, die normaal gesproken onze aandacht afleiden van het zijnde als geheel, dan kan het zijnde zich aan ons openbaren. Deze stemmingen zijn de verveling en de angst. Bij de verveling moeten we denken aan de diepe verveling. Het gaat dan niet om een boek, televisieprogramma, gesprek of wat dan ook wat je verveelt. Het is de toestand waarin ‘je je verveelt’. Ik denk dat de meeste mensen zich een dergelijke verveling nog wel herinneren uit hun kindertijd. Aan het einde van de zomervakantie wil een dergelijke verveling nog weleens toeslaan. ‘Die diepe verveling, die als een nevel zwijgend in de afgronden van het menselijk bestaan heen en weer trekt, doet alle dingen, alle mensen en met hen ons zelf in een eigenaardige onverschilligheid samenvloeien. Deze verveling nu openbaart je het zijnde in zijn geheel.’ We beseffen dat we ons temidden van het zijnde bevinden. Het drukt ons neer. In een staat van euforie kunnen we ook het zijnde als geheel ervaren. Dan zijn we er van vervult. (Psychiaters en psychotherapeuten zullen de neiging hebben een dergelijke toestand ‘manisch’ of ‘hypomaan’ te noemen).
De andere grondstemming die Heidegger noemt is de angst. De Angst moet onderscheiden worden van de vrees. De vrees is altijd angst voor iets. We kunnen ons dan afvragen waarom of waarvoor we bang zijn. Bij de angst is er geen sprake van angst voor iets in het bijzonder. De angst is onbepaald. In de angst ontglijdt ons het zijnde. We maken zelf deel uit van het zijnde, dus glijden we zelf mee. ‘Wij zweven in angst. Duidelijker gezegd: de angst laat ons zweven, omdat hij het zijnde in zijn geheel aan het wegglijden brengt. Dit brengt met zich mee, dat wijzelf – als mensen die er toch zíjn – temidden van het zijnde meeglijden, onszelf ontglijden.’ In dit ontglijden dringt het Niets zich aan ons op. Dat maakt het verschijnsel ongrijpbaar. We moeten volgens Heidegger wel ophouden met elk ‘is’ zeggen. We proberen de beklemming van de angst te ontwijken door de stilte te vullen met willekeurig gepraat. De confrontatie met het Niets noopt ons tot een filosofisch onderzoek.
Is de angst van Heidegger dezelfde als de metafysische angst van Geerten Meijsing? Voor een deel zal dat zeker het geval zijn. Onbenoembare angst is een van de kenmerken van een depressie (net als lusteloosheid, ofwel verveling). Bij Meijsing is deze angst echter geen aanleiding tot een diepgravend filosofisch onderzoek, al gooit hij graag met namen van filosofen. Hij is meer met zichzelf en zijn ziekte bezig. Veel mensen die aan een depressie lijden zijn eerder geneigd tot piekeren dan tot filosoferen. Je bent dan meer gebaat bij Prozac dan met Plato. Aan de andere kant kunnen sombere en angstige stemmingen een waardevol uitgangspunt bieden tot filosofische beschouwingen. Heidegger heeft dat naar mijn idee laten zien. We moeten deze stemmingen niet weg willen poetsen uit ons leven. Ze horen bij het leven. Therapeuten verrichten soms nuttig werk, maar we moeten het leven niet willen therapeutiseren. Het leven is geen Oprah Winfrey show. Het behoort tot de ware levenskunst om hierin een evenwicht te vinden.
i What is Clinical Psychology? Ed. John S. Marzillier, John Hall, New York, 1987.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten