vrijdag 4 april 2008

Verveling als typering van onze tijd

Dertig soorten brood, veertig televisiekanalen en honderden vakantiebestemmingen. De moderne mens met zijn volle agenda hoeft zich geen moment te vervelen. Zo lijkt het tenminste. De Rotterdamse filosoof Awee Prins denkt daar heel anders over. Juist het feit dat we voortdurend ‘ bezig zijn’ is voor hem het bewijs dat we ons enorm vervelen. Want: worden we nog wel ècht geraakt?
‘ Ik heb mij altijd verveeld’. Met deze zin opent Awee Prins zijn boek Uit verveling. Dit boek is een filosofische analyse van de verveling als cultuurverschijnsel. Hij heeft het niet over incidentele verveling zoals je die bijvoorbeeld kan overvallen als je in een wachtkamer zit, maar over een structurele verveling die zich ‘ als een ongenode gast in een mensenleven vestigt’. Op jonge leeftijd probeerde hij al de verveling onder woorden te brengen, maar dat viel niet mee, want ‘ in de verveling gebeurt niets, is niets gaande’. Hij karakteriseert zijn verveling nu als volgt: ‘ Waar ik mij van jongs af aan ook bevond, bij elke gelegenheid en in elk gezelschap leek het of er een muur werd opgetrokken, noem het – naar de Franse schrijver André Gide – een “muur van regen” , waardoor ik werd afgescheiden van “dat wat is”.’
Prins gebruikt zijn eigen ervaring van de verveling als opstap naar een analyse van de verveling als maatschappelijk en existentieel fenomeen. Prins laat in zijn boek eerst zien dat de verveling een steeds terugkerend motief is in de westerse literatuur. Vervolgens behandelt hij de wetenschappelijke benadering van de verveling en na een diepgaande lezing van de Duitse filosoof Martin Heidegger komt hij uit bij de verveling als de ‘ verborgen grondstemming’ van deze tijd. Zijn boek wordt goed verkocht en heeft nu al vier drukken beleeft en staat in de top vijftig van best verkochte boeken. Voor Prins is dit een bewijs dat zijn boek gaat over een verschijnsel waar veel mensen aan lijden.
Verveling kennen we natuurlijk allemaal en is van alle tijden. We weten allemaal hoe vervelend het is als je moet wachten in een rij, of moet luisteren naar een slaapverwekkende toespraak of les, maar dat is niet het soort verveling dat dichters, romanciers of filosofen fascineert. Monotonie, melancholie, uitgedrukt in poëtisch – medische begrippen als ‘spleen’ of zwarte gal, en ennui: het van binnenuit opborrelende gevoel van zin – of doelloosheid, gecombineerd met een gebrek aan energie – dát zijn de omschrijvingen die de wereldliteratuur en de wijsbegeerte hanteren. Awee Prins staat in die traditie. Verveling in deze zin is ook van alle tijden. Plato schrijft in de Gorgias al over monotonie; zij is een verwijt van de sofisten – spitsvondige redenaars die door hun retorische talent zelfs leugens als waarheden kunnen verkopen – aan Socrates, die niets met sofisterij op had, maar de waarheid wilde verkondigen. Dat kan zo zijn, aldus de sofisten, maar Socrates herhaalt zichzelf voortdurend. Natuurlijk, zegt Socrates, ik vertel immers de waarheid, en die is altijd hetzelfde. Waarop de sofisten antwoorden dat de waarheid verpletterend vervelend is.
Melancholici lijden volgens Hippocrates aan een overschot aan zwarte gal. In de Middeleeuwen wordt melancholie gelijkgesteld aan acedia, ofwel schuldige traagheid. Dat is volgens de middeleeuwers één van de hoofdzonden. De verveling bracht volgens de Middeleeuwers onrust voort. Daardoor kunnen monikken van het rechte pad worden afgeleid. Verveling leidt tot dagdromen (evagatio mentis), dat importunitas mentis tot gevolg heeft: de onmogelijkheid het denken logisch te ordenen. Verveling was daarom gevaarlijk. Vanaf de Renaissance krijgt melancholie een dubbele betekenis. Het is natuurlijk nog steeds ellendig. Het is, zoals de Renaissance dichter Petrarca het uitdrukt, datgene wat ‘ de zaden van de deugd en alle vruchten van het talent smoort’. Aan de andere kant kan de kunstenaar de melancholie op een bijzondere manier verwoorden. Acedia verliest op die manier het zondige karakter; het is zelfs een voorwaarde om een geniaal kunstenaar te zijn, een bijzonder individu.
Melancholie en ennui worden vaak door elkaar gebruikt. Toch is er een verschil. Melancholici verlangen naar iets onbestemds. De jonge Werther uit het gelijknamige boek van Goethe is hiervan een voorbeeld. Bij ennui is er geen verlangen meer. Melancholici willen zich nog wel eens overgeven aan het grote gebaar, ennui staat voor stagnatie en het verlies van energie. Het enige wat rest is wachten op, ja wat? De aan de sofa geplakte Oblomov, in de gelijknamige roman van Gontsjarov, is een treffend voorbeeld. In de toneelstukken van Samuel Beckett (Wachten op Godot) doen de personages niets en gebeurt ook niets.
Het is deze melancholie en deze ennui die Awee Prins voor ogen staat als hij het over verveling heeft. Deze verveling heeft in feite betrekking op de leegte van ons bestaan. “De mens denkt de wereld, en zelfs zijn eigen lichaam, naar zijn hand te kunnen zetten om zo iets van een zin in het leven te krijgen. Maar er wordt geen enkele vraag meer gesteld naar de richting, de zin of het doel van het leven. De consequentie is dat we in een tijd leven waarover gezegd kan worden, naar John Lennon: “There is always something happening, but nothing going on”. Aldus Awee Prins. Onze drukke bezigheden dienen vooral om de verveling te verdrijven. De NS maakt reclame voor dagtripjes met als slogan “Bij ons hoeft u zich geen moment te vervelen”. De pogingen om de verveling voor te blijven bewijzen juist dat we ons vervelen. “Er wordt geroepen om nieuwe zingeving – dat geeft al aan hoe wanhopig we zijn, want zingeving veronderstelt dat er geen zin meer is. We leven niet meer in een bezield verband, dus moeten we zin gaan geven, maar dat zal nooit lukken, dat is een vergeefse beweging.” Meent Prins. Hoe komen we hier uit? Hoe worden we werkelijk geraakt? Prins zoekt het antwoord bij Heidegger. We moeten de verveling niet verdrijven, maar juist een kans geven zich uit te spreken. Prins: ‘Men hopt van de ene “interessante” gebeurtenis naar de andere, maar zo blijft het inter-esse uit. Letterlijk betekent dat “tussen zijn”: het daadwereklijk tussen de mensen en de dingen zijn.’ Prins erkent dat dat in deze tijd een moeilijke opgave is. Het vraagt om een bepaalde zorg, openstaan voor de wereld en geduld. En dat botst met het dominante denken in termen van efficiency en optimalisering.
Heidegger heeft de verveling uitvoerig behandelt in Die Grundbegriffe der Metaphysik. Onder de alledaagse verveling ligt een fundamentele, diepe verveling. Volgens Heidegger moeten we doordringen in die diepe verveling, maar daarvoor moeten we ons eerst openstellen voor wat de alledaagse verveling te zeggen heeft. Als we bewust die verveling ondergaan, dan komen we er achter dat de verveling niet van buiten komt, dat er geen vervelende mensen of dingen bestaan; een vervelend boek is niet op zich zelf vervelend, het onthult alleen een stemming die sluimerend al in ons aanwezig was. In de diepe verveling die daaronder ligt, vervelen we ons niet meer met de dingen en ook niet met onszelf; we zijn in een algehele impasse geraakt, in een leegte waar elk tijdverdrijf – ook de dagtripjes – onmogelijk is geworden. In die afgrondelijke verlatenheid zijn we op onszelf teruggeworpen; we kunnen niet meer vluchten in ons dagelijks vertier. Maar juist omdat we op onszelf zijn teruggeworpen, kan de wereld zich op een bijzondere manier aan ons voordoen. Nijhoff heeft het in Het uur U over “een stilte van het soort waarin dingen worden gehoord die nog nimmer het oor vernam”. Dat doet zich aan ons voor als we niet steeds onze agenda’s volplannen om de wereld te ontlopen. ‘Wanneer je je concentreert, wanneer je aandacht hebt voor de dingen en de mensen om je heen, dan zal je iets toevallen dat voorbij de verveling ligt’.

Raymond van Es

Geen opmerkingen: