zondag 8 juni 2008

Voetbal en vrije wil

De vraag of er een vrije wil bestaat is er een die mij reeds lange tijd achtervolgt. Deze vraag is voor iedereen van belang. Zonder vrije wil zouden we niets te kiezen hebben en geen verantwoordelijkheid hebben voor ons bestaan. Volgens Dennett bestaat er een oprechte zorg dat als we ons de vraag stellen of de vrije wil bestaat we in een afgrond kijken. We zouden ons kunnen verliezen in nihilisme en wanhoop. Bij de vraag naar de vrije wil staat er echt iets op het spel. Voor mij is de vraag naar de vrije wil er een die mij ook persoonlijk raakt.

Ben ik vrij of ben ik gedetermineerd? In hoeverre heb ik zelf kunnen kiezen wat voor een persoon ik ben? Veel mannen houden van voetbal. Ik niet (ik hou over het algemeen niet van sport). Je kunt natuurlijk zeggen dat dit een kwestie van persoonlijke voorkeur is, maar dat is misschien wat simpel gezegd. Onze persoonlijke voorkeuren kunnen we tot op zekere hoogte kiezen en hebben vaak (niet altijd) te maken met het soort persoon die we willen zijn. Voor een ander deel worden persoonlijke voorkeuren bepaald door aanleg en achtergrond.
Waar komt deze persoonlijke voorkeur vandaan? Sommige mensen zouden wellicht de indruk kunnen hebben dat ik neerkijk op een sport als voetbal. Ik heb vaak geroepen dat ik wel iets beters te doen heb dan me bezighouden met voetbal, dus enige aanleiding tot dergelijke gedachten zal ik ongetwijfeld wel gegeven hebben. Toch is dit niet de juiste verklaring. Mijn gebrek aan interesse in voetbal heeft niets te maken met dédain of arrogantie. Dat had misschien gekund als ik was opgegroeid in een milieu waar men neerkeek op voetbal om dat deze sport te “volks” zou zijn.1 Dat is echter niet het geval. Ik kom gewoon uit een middenklasse gezin. Ik ben geen arbeidersjongen maar beslist ook geen osm. Bovendien heb ik ook geen interesse in een sport als hockey. Van een sociaal determinisme lijkt er in mijn geval geen sprake. We zullen de verklaring ergens anders moeten zoeken. We moeten kijken of het een kwestie van aanleg is.

Mijn onverschilligheid ten opzichte van voetbal heeft waarschijnlijk meer te maken met de neurologische aandoening waar ik aan lijdt. Ik heb twee diagnoses; NLD (Non verbal Learning Disability) en het syndroom van Asperger (een autisme spectrum stoornis). De symptomen van NLD en Asperger overlappen elkaar op heel veel punten en de diagnostiek van dergelijke aandoeningen is niet bepaald waterdicht. Het is dus niet zo vreemd dat ik twee diagnoses voor dezelfde aandoening heb. Deze aandoening brengt met zich mee dat ik een gebrekkig ruimtelijk inzicht heb, dat ik problemen heb met de verwerking van zintuiglijke prikkels en dat ik een slechte motoriek heb. Dit betekent dat ik vergeleken met mensen die deze aandoening niet hebben zowel waar het gaat om het beoefenen als het aanschouwen van deze sport op achterstand sta. Ik ben een ramp op het voetbalveld. Het volgen van een wedstrijd als toeschouwer is wat mij betreft ook geen succes. Het is moeilijk om de bal te volgen, de teams uit elkaar te houden en het kost me moeite om in de gaten te houden aan welke kant van welk team welk doel staat. Ik mis kortom het overzicht. Dit alles valt terug te voeren op mijn aandoening. Ik kan niet uitsluiten dat ik wel van voetbal zou hebben gehouden als ik deze aandoening niet zou hebben gehad.

Mijn aandoening is aangeboren. Dat maakt het moeilijk om te zeggen hoe ik mij zou hebben ontwikkeld als ik deze aandoening niet zou hebben gehad. Dat ligt anders als je op latere leeftijd een hersenbeschadiging krijgt door een ongeluk, een hersenbloeding of een ziekte. Soms lijkt het dan of iemands hele persoonlijkheid verandert. Daarnaast gaan er vaak vaardigheden verloren die voorheen vanzelfsprekend waren. Zo is er het voorbeeld van een Russische soldaat die tijdens de Tweede Wereldoorlog een kogel in zijn hoofd kreeg. De kogel schakelde enkele hersendelen uit. Als gevolg daarvan werd hij ontzettend gevoelig en vriendelijk en was hij vooral zeer sterk in emoties. Zijn geheugenfunctie was minder. Ook moest hij volledig opnieuw leren schrijven en lezen. Ondanks zijn tegenslag vond hij dat hij het nog behoorlijk goed had gered in het leven.

Mijn ontwikkeling is vanaf mijn geboorte anders verlopen dan bij mensen zonder mijn aandoening. Byron Rourke, die NLD voor het eerst als zodanig beschreven heeft, komt met het volgende voorbeeld;

Wat zou een gewoon kind doen die de peuterleeftijd heeft bereikt in een kamer vol met antieke spullen en andere interessante objecten? Het volgende scenario zou zich kunnen voltrekken op het moment dat de verantwoordelijke ouder even is afgeleid: Het kind ziet een interessante vaas die op een tafel aan de andere kant van de kamer staat. Ze hobbelt naar de tafel, voelt even aan de vaas, tilt deze op en gooit de vaas in de lucht. Terwijl de vaas op de vloer in scherven valt, gilt de ouder; “Oh nee, dat was de vaas van tante Gertrude!” Dit wordt gevolgd door een opvoedkundige tik en vermaningen om de vaas van tante Gertrude en vergelijkbare voorwerpen in het vervolg met rust te laten.

Laten we nu kijken wat er gebeurt als een kind met NLD zich in dezelfde situatie bevindt. Hij hangt met zijn ouder rond in de woonkamer en ziet de vaas, maar maakt geen aanstalten om zich naar de vaas toe te bewegen. Hij vraagt wat het is. Het antwoord volgt onmiddellijk: “Dat is de vaas van tante Gertrude.” Hij schenkt verder geen aandacht aan de vaas. In plaats daarvan stelt hij meer vragen over objecten in de kamer, en de ouder zal reageren met verbale informatie.

Rourke nodigt ons uit om na te gaan wat deze kinderen nu eigenlijk hebben geleerd van deze situatie. Het “normale”kind neemt het interessante object waar en mobiliseert dan haar loco-motorische vermogens om het te pakken te krijgen. Terwijl ze dit doet moet ze haar koers houden door af en toe naar het object te kijken. Als ze bij het object is gekomen raakt ze het aan. Vervolgens tilt ze het op en gooit ze het in de lucht. Ze hoort hoe het object op de vloer in scherven valt en de kreet van de ouder. Dit wordt snel gevolgd door een sensatie van pijn en verdere verbale uitingen van de ouder. Het is niet onwaarschijnlijk dat deze reeks gebeurtenissen het volgende heeft bewerkstelligd: elementaire maar cruciale middelen- doel relaties en het gevoel van kracht en vertrouwen dat je krijgt van het gebruik van je vermogens om je doel te bereiken; de notie dat een object hetzelfde blijft ondanks veranderingen in het licht dat de retina ontvangt van de reflectie op het object; een elementair begrip van de interactie tussen aërodynamica en zwaartekracht als het object door de lucht vliegt; de realisatie dat een object glad is en een bepaald gewicht heeft desintegreert als het een onbeweeglijk object als een vloer raakt; de naam van het object; de gevolgen van dit gedrag; en verder verbale labels die bij horen bij deze activiteit en het betrokken object.
Een normaal kind geeft een object een label nadat het de fysische kenmerk heeft leren kennen. Dit is niet alleen de gebruikelijke manier om labels aan objecten te geven maar ook de manier die de voorkeur heeft. Dit verondersteld dat het kind beschikt over een goed functionerende tactiele en visuele waarneming, complexe motorische vaardigheden en het vermogen om om te gaan met nieuwe situaties. Problemen met deze zaken maken onderdeel uit van het NLD syndroom.
Laten we nu kijken wat het kind met NLD heeft geleerd. Waarschijnlijk heeft dit kind niet meer geleerd dan dat er een bepaald object een “vaas”is en dat dit object kennelijk iets te maken heeft met “tante Gertrude”. Niets meer.
Binnen dit voorbeeld zien we hoe al op een jonge leeftijd er complexe interacties die hun uitwerking hebben op de neuropsychologische vaardigheden en gebreken bij kinderen met NLD. Het is bijvoorbeeld waarschijnlijk dat zulke kinderen in steeds minder situaties geneigd zullen zijn hun omgeving op een fysieke wijze te verkennen. Het kost ze te veel moeite. Het is veel makkelijker om de wereld te leren kennen via de taal. De ouders en andere opvoeders zullen ook geneigd zijn verbaal te reageren op de vragen van het kind waardoor deze nog minder wordt geconfronteerd met nieuwe stimuli. (Rourke 1989 pp.89/90).

De aanwezige sterke punten worden zo versterkt en de zwakke punten blijven achter in de ontwikkeling. Ik ben dus gevormd door een aangeboren neurologische aandoening waar ik geen controle over heb. Deze aandoening zorgt er voor dat ik slecht ben in sporten als voetbal. Dat betekent niet zozeer dat ik geen Johan Cruijff had kunnen worden (dat is voor gewone stervelingen niet weggelegd) maar dat ik niet eens fatsoenlijk een balletje kan trappen. Zoals gezegd kost het me ook moeite om voetbal te volgen op televisie. Naar een voetbalwedstrijd gaan in een stadion is al helemaal geen optie (teveel impulsen).

Een belangrijk argument in de discussie met betrekking tot de vrije wil is het Geen Keuze principe. Dit houdt in dat we geen keuze hebben met betrekking tot gebeurtenissen waar we geen invloed op hebben. We hebben geen keuze met betrekking tot een reeks gebeurtenissen die met de Oerknal is begonnen. Dit ontrekt zich aan onze controle.
Een aangeboren aandoening ontrekt zich even goed aan de controle van het betreffende individu als een reeks gebeurtenissen die in gang gezet is door de Oerknal. Voor het Geen Keuze principe maakt het in wezen geen verschil, we kunnen de causale reeks net zo goed bij de geboorte laten beginnen.

Het is de vraag in hoeverre mijn aandoening mij bepaalt. Waar eindigt mijn NLD of Asperger en waar begin ik? Het kan niet zo zijn dat ik geheel door mijn aandoening wordt bepaald.

Het zenuwstelsel is een ingewikkeld orgaan dat bestaat uit zo'n 100 miljard zenuwcellen en zo'n 1000 miljard gliacellen. De gliacellen kunnen grofweg worden beschouwd als de ondersteunende, verzorgende en opruimcellen van het zenuwstelsel. De zenuwcellen of neuronen zijn de cellen die het leeuwendeel van de signaalverwerking voor hun rekening nemen. Daartoe hebben deze cellen karakteristieke uitlopers om signalen op te vangen en door te geven, en specifieke aanpassingen om signalen van de ene cel aan de andere cel over te brengen. De intercellulaire signaaloverdracht vindt plaats in de synapsen. Daar wordt het elektrische signaal van de zenuwcel tijdelijk omgezet in een chemisch signaal, het signaal van de neurotransmitters. Een beetje zenuwcel heeft al gauw 1000 synapsen, maar er zijn ook neuronen die wel 100.000 synaptische contacten hebben. Tijdens de ontwikkeling moeten al deze cellen en verbindingen gemaakt worden. Ontwikkeling is echter niet alleen een kwestie van aanmaak van elementen, maar evenzeer een van afbraak. Een belangrijk deel van de aangemaakte cellen, uitlopers en synapsen kent slechts een tijdelijk bestaan. Welke cellen en verbindingen mogen blijven, wordt bepaald door een samenspel tussen genetische aanleg, chemische factoren en functionele geschiktheid. Het hele proces van aanmaak en afbraak, de ontwikkeling van het zenuwstelsel, duurt ongeveer vijf en twintig jaar. Het uiteindelijke resultaat is een flexibel en functioneel stelsel van cellen en synapsen dat in staat is gedrag te plannen en aan te passen aan steeds weer veranderende omstandigheden. (Mijna Hadders-Algra) http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?artikel=576

Onze hersenen kennen dus een zekere plasticiteit. Door te oefenen kunnen we nieuwe vaardigheden aanleren. Deze plasticiteit is natuurlijk niet oneindig. Het volwassen brein is minder plastisch dan het onvolgroeide brein. Door interventie op jonge leeftijd valt een hoop narigheid te voorkomen. Door oefening en training kan de ontwikkeling van het brein in positieve zin worden bijgestuurd. Daarmee valt echter niet alles te verhelpen. Het volwassen brein valt minder bij te sturen. Met levenservaring en compensatietechnieken valt echter voor volwassenen ook nog het een en ander bij te sturen. Helemaal te verhelpen zijn aandoeningen als NLD en Asperger echter nooit. Je moet leven met je handicap maar je mag je er nooit achter verschuilen.

Daniel Dennett komt in ElbowRoom en Freedom Evolves met een mooie frase; ‘If you make yourself really small, you can externalize virtually everything.’ Als je jezelf erg klein maakt dan kan je bijna alles buiten jezelf leggen. Dennett bedoelt zijn uitspraak ironisch zegt hij in Freedom Evolves. Wat hij bedoelde was: ‘You’d be surprised how much you can internalize, if you make yourself large.’ (Dennett 2003, p.122) Het volgende citaat maakt beter duidelijk wat Dennett bedoelt:

This time I made a fool of myself; if the situation had been quite different, I would certainly have done otherwise; if the situation had been virtually the same, I might have done otherwise and I might not. The main thing is to see to it that I will jolly well do otherwise in similar situations in the future.
That, certainly, is the healthy attitude to take toward the regrettable parts of one’s recent past. It is the self-applied version of the engineers’attitude toward the persisting weaknesses in the design of the robot. Of course if I would rather find excuses than improve myself, I may dwell on the fact that I don’t have to “take” responsibility for my action, since I can always imagine a more fine-grained standpoint from which my predicaments looms larger than I do. (If you make yourself really small, you can externalize virtually everything.) (Dennett 1984, p.143)

Overwegingen zoals Dennett ons hier geeft hebben slechts zin als we kunnen kiezen om ons gedrag te veranderen. Anders zou zijn opmerking pas echt ironisch zijn. We kunnen onze keuzes alleen herzien als we kunnen kiezen tussen verschillende alternatieve mogelijkheden. We moeten het zelf dat deze keuzes maakt kunnen afgrenzen van datgene wat buiten ons ligt en ons van buiten af bepaalt. Wat Dennett hier over in Freedom Evolves zegt is niet bepaald geruststellend.

Waar leggen we de grens tussen onszelf en de buitenwereld? Dennett verzet zich sterk tegen wat hij het Cartesiaans Theater noemt; een imaginaire plek in het brein waar alles samen komt voor het bewustzijn.’There is no such place, and any theory that tacitly presupposes that there is should be set aside as on the wrong track.’ (Dennett 2003, p. 123) Is er dan wel sprake van een zelf? Dennett lijkt soms te beweren dat dit het geval is en soms weer dat dit niet het geval is. Als er geen zelf is dan is de vraag waar mijn NLD of Asperger ophoudt en waar ik begin een onzinnige. Er is dan in wezen geen “ik”dat ergens zou kunnen beginnen.
Ik ga er vanuit dat we niet in zijn geheel zijn gedetermineerd en dat we beschikken over een vrije wil. Een totale vrijheid zoals Sartre bijvoorbeeld lijkt voor te staan is naar mijn idee een illusie.

2 opmerkingen:

Johan Goossens zei

Hoi Raymond,
Misschien een interessante link voor jou, ook al is het wel een erg extreme variant:
http://www.chakraplein.nl/vrije_wil.htm

Raymond van Es zei

Hoi Johan,
Bedankt voor je reactie. Tot mijn spijt moet ik zeggen dat ik niks kan met deze link. Ik heb een broertje dood aan zweverigheid, religie en 'spiritualiteit'. Ik vertrouw liever op rationaliteit en wetenschap.